Negende tooneel.
Het Volk dat gebleeven is, julia, amalia, eduard.
Julia komt uit haare wooning. Amalia wil haar wederhouden, doch zy ontworstelt haar, en gaat, met eenen langzaamen tred, en mymerende, tot voor op het tooneel; zy is doodelyk bleek, en ziet verwilderd; Amalia en Eduard volgen haar.
Ook in 't verblyf der dooden
Vind ik myn' Vryhart niet - hy is myn oog ontvlooden!...
Zy staat in een wezenloos gepeins. Amalia staart haar met medelyden aan. - Intusschen koomt 'er een troep volk met eenige gevangenen uit het tuchthuis.
Wat aklig - dof gedruis!... Hoe, zie 'k een schim die waart!...
Zy tast verwilderd in het rond, vat Amalia aan, geeft een gil, en valt op de bank van een stoep neder. Amalia neemt haar in haare armen. Eduard weent aan haaren schoot.
amalia, met bittere droefheid.
Haar herssens zyn ontsteld!... wat rampen op deeze aard!
Amalia staat met den rug naar het Tooneel, zo dat zy niet kan zien, wie 'er aankoomt.