| |
Dertiende tooneel.
vryhart, draayer, Predikant.
draayer, met eene sleepende stem.
De Raad ô Vryhart! heeft my naar u toegezonden:
Ik ben een Leeraar, die, steeds aan myn plicht verbonden,
Wanneer myn ampt my roept, den snoodsten zondaar leid',
Hem 't kwaad beseffen doe, en tot den dood bereid';
En, daar gy Vryhart u aan oproer schuldig maakte,
Uw plicht, als onderdaan, door muitery verzaakte,
En dus de wetten schondt - zyt gy ter dood gedoemd. -
Ik ben door de achtbren Raad als zendeling benoemd,
Om uwe ziel voor 't laatst tot sterven te bereiden!
ô Luister dan naar my, laat u door my geleiden;
| |
| |
En toon oprecht berouw van uwe euveldaad!
Bewandel nu den weg, die voor u open staat.
Boet, door een traanenvloed, een hoogst misdadig leeven:
Dan zal de Algoedheid u ook uit genaê vergeeven.
vryhart, hem herkennende; - met grootheid.
Bespaar uw raad, Mynheer! - ik beef niet voor den dood;
't Zou vruchtloos zyn, dat gy my uwen bystand bood -
Ik voel geen naberouw - en myn gerust geweeten
Verwyt my niets - ik heb my van myn pligt gekweeten:
Ik ben een Vryheidsvriend! - 't gevoel, dat zy my gaf,
Verzaak ik nimmermeer - het blyft my by tot 't graf:
En daar de tiranny onschuldig bloed zal plengen,
Zal ik een vrye ziel voor 's Hoogstens vierschaar brengen:
Ik daag die monsters uit om hunne dwinglandy!
Ik wordt hun boei ontrukt -
Naar den hemel wyzende.
en leef daar weder vry'...
Gy ziet, hoe 'k denk Mynheer! - geen list kan my verstrikken,
Ik bid u, laat my rust - in smartlyke oogenblikken?...
Ik ben ter dood bereid...
Daar gy met myne taal en met den Godsdienst spot! -
Hoe? weet gy niet, dat gy uw Souverain moet eeren,
Hen achting schuldig zyt, daar zy het Volk regeeren?
Des Burgers eerste plicht is onderdaanigheid -
Gy hebt dien plicht veracht - gy hebt het Volk verleid -
ô Vryhart! ach bezef, wat lot u staat te wachten!
| |
| |
Gy daalt in 't diepst der hel - niets zal uw smart verzachten!
De zondaar, die aan 't graf nog op zyn deugd betrouwt,
Wiens ziel niet wordt geroerd - wiens hart zich niet berouwt.
Die zondaar zal te laat de stem der knaaging hooren:
Hy sterft verhard - en gaat in de eeuwigheid verlooren!..
vryhart, met grootheid en nadruk.
Wie zyt gy, laage ziel! die my hier foltring maalt!
Wie zy gy, Nieteling! die 's Hemels straf bepaalt?
Wie zyt gy, Huichelaar! die my hier durft verdoemen...
Geveinsdheid door den schyn van Godsdienst durft verbloemen?...
't Is waar, ik ben ook mensch; 'k ben niet van zonden vry,
Maar niemand zag my ooit, door laage veinzery,
My draaijen naar dien kant, waarheen de wind zich wendde,
Ik zuchtte vaak door Dwang in foltring en ellende;
Maar 'k bleef my zelf gelyk in voor en tegenspoed -
Tast is uw eigen hart! - zie, hoe gy bloozen moet!...
Wat stoutheid! moest myn ampt u geen ontzach verwekken?
Durft gy een Leeraar zelf, door lastering bevlekken? -
Maar 't schynt, ge aan trotsche taal uw tong hebt toegewydt,
En de eerbied vaak onthoudt - waar gy die schuldig zyt?
'k Eerbiedig goede trouw, en deugd, en reine zeden:
Ik acht den Godsdienst hoog, in 't wrangst der tegenheden:
Maar 't voegt u niet, Mynheer! de rol, dien gy hier speelt -
Ik zeg, dat uw geteem my vreesselyk verveelt:
| |
| |
Ik ken uw aard - ik weet, hoe gy reeds draayde,
Gelyk een wimpel, zo ook ginds, dan herwaarts zwaayde;
By de eersten ommekeer waart gy een Patriot -
Gy roemde Vryheid hoog!... gy dankte Neêrlands God
In de openbaaren dienst, voor 't heil, door haar verkreegen;
Uw yver blonk! - hy was ten hoogsten top gesteegen!
Gy waart zelfs aan het hoofd van onze Schuttery,
Die zich gewaapend had - ‘ô braave Burgery!’
(Dus spraakt gy toen) ‘Ga, stry voor Vryheid en voor Rechten!
Daar gy den trotschen Dwang en Heerschzucht gaat bevechten,
Zo bouw op Neêrlands God, die uwe pooging ziet!
Gy weet, dat Hy zyn volk in 't stryden nooit verliet:
Zyn arm, die machtig is, zal u in 't stryden spaaren!
ô Hy zal Nederland voor slaverny bewaaren!...’
Maar yllings toen de kans des oorlogs weêr verkeert,
De Dwang helaas! geheel op Vryheid triumpheert -
Toen waait gy weder om - gy zegt, dat gy eerst dwaalde,
Dat u, door 's Hemels gunst, een zuiver licht bestraalde: ...
Daar de acte van berouw by u ter teekning lag,
Noodt gy de burgers uit - gy roept met nieuw gezag:
‘ô Burgers! wie gy zyt, koomt vry in myne wooning!
En tekent uw berouw - ge erlangt dan nog verschooning.’
Gy roemt Oranje hoog! - gy haat den Vryheidsvrind.
Schoon gy de eenvouwigheid door veinzery verblind;
Schoon gy uw veinzery door Godsdienst durft verbloemen,
En my om Vryheidsmin in de afgrond durft verdoemen,
Zo weet ô huichelaar! dat ik uw taal veracht: -
Ga heen, en plaag my niet in deezen laatsten nacht!
| |
| |
Ik kan myn woede en drift nu nauwlyks meer betoomen.
Wat denkt gy, snoode schelm! - ben ik dan hier gekoomen,
Om my gehoond te zien? - Ik zag myn dooling in;
't Is waar, 'k ontken het niet - uit zuivre waarheidsmin
Bekeerde ik my oprecht! ...
Na een oogenblik stilzwygens.
Maar, als wy alles wikken,
Moet niet elk een zich naar de Volksbegrippen schikken?
'k Ontdek uw list, zo eens de Vryheid zegepraalt!
Dan wordt ge op nieuw bekeerd, door 's Hemels gunst bestraald?...
Met diepe verachting.
Gy zyt onwaard, om 't ampt van Leeraar te bekleeden!
Men ziet u godsdienst, deugd en plicht, met voeten treeden,
Een ieder die u kent, veracht u nevens my: -
Gy zyt een huichelaar: 'k verfoei uw veinzery!...
Myne uuren zyn maar kort, en, daar zy haastlyk vlieten,
Zo bid ik u, laat my een weinig rust genieten!
Draayer gaat verstoord heen.
|
|