| |
| |
| |
Vyf-en-vyftigste brief.
Adelson aan Elius.
Thands bevind ik my te A....... alwaar ik eenige dagen zal vertoeven, eensdeels vermids ik de zaaken myner moeder niet eerder zal ten einde kunnen brengen, anderdeels, vermids ik my hier zeer aangenaam verrascht vond, en my door deze verrassching in vermaaklykheeden ingewikkeld vind, waaraan het my niet mooglyk is, my te ontrukken zonder de uiterste lompheid te begaan, en onheusch te handelen omtrend lieden die my vriendschap betoonen. Deze voorafspraak zal u iets zonderlings doen vermoeden, en gy bedriegt u niet.
Eergisteren morgen, ontmoette ik op de straat twee zeer bevallige meisjens welke drok in gesprek met elkander waren, nu dit is niets nieuws zult gy denken, doch hoor verder: ik zag haar reeds in het verschiet aankomen, een onwillig gevoel deed my dicht aan den waterkant gaan, daar ik aan den huizen-kant was, om haar van nader by te zien; en ziedáár vriend! tot myn groote verwondering zag
| |
| |
ik dat het eene meisjen uwe vrindin clementina was, ik gevoelde dat my een blos in 't aangezicht steeg toen ik haar aansprak; zy andwoorde my met de gewoone haar zo eigenaartige gulheid, en ik vernam dat het andere meisjen haare vriendin was, welke reeds ondertrouwd is, en by welke zy eenige weeken was komen logeeren om haar huwelyk by te woonen. Nimmer zag ik een levendiger en geestiger meisjen dan deze bruid; zonder volmaakt schoon te zyn, heeft zy het geen de Franschen met zo veel nadruk de la Phisionomie noemen, en een oog dat straalen schiet die tot in het hart doordringen; zy verzocht my dat ik haare vriendin in den namiddag een bezoek zou komen geeven; en voegde 'er by: ga dan nu met ons mede, dan weet gy met een ons huis. – Ik vergezelde de meisjens en beloofde des middags weder te komen.
Verheugd, over deze onverwagte ontmoeting ging ik in den namiddag derwaards, met een genoegen dat ik sinds lang niet gesmaakt had. – De bruid en haare moeder ontvingen my zeer vriendelyk als ook de bevallige clementina. De eerste vatte my, op de ongedwongen wyze welke haar zo geheel eigen is by de hand, bragt my tot voor den bruidegom, en zei lagchende, lieve eduard! gy moet niet jaloersch zyn op dezen jongen Heer, het is eene onverwagte ontmoeting
| |
| |
die ik dezen morgen gedaan heb; en dus verzoek ik hem om ons huwlyksfeest bytewoonen; en heb hem dus maar by my zelven bestemd, om myne vriendin clementina tot cavalier te strekken; vermids zy elkander reeds kennen. De bruidegom, een beminnelyk jongeling, andwoorde glimlagchende: waarlyk, gy hebt goede invallen, als Mynheer ons met zyn byzyn gelieft te vereeren zal my dit hoogst aangenaam zyn, daar ik genoeg vertrouw op de keus myner heloise om overtuigd te zyn, dat zy ons in u, eenen vriendelyken gast aanbiedt: die onzen gullen vriendenkring zal veraangenaamen. Zoudt gy gelooven, vriend! dat ik bynaar niet wist wat ik zou andwoorden, ongewoon met de dartele vreugde, die het hart doet overvloeijen, en zich in losse woordenspeelingen uit, was al myn andwoord: gy zyt wel vriendelyk, of iets soortgelyks; ik bespeurde ook dat uwe vriendin clementina bloosde, en met haare oogen de bruid deze scherts verweet.
clementina moet dus met haare vriendin over my gesproken hebben.... doch wat is ook natuurlyker daar ik haar aangesproken had... de uitnoodiging haarer vriendin, schynt my echter wat plotselings te zyn: - maar welk eene dwaaze aanmerking, daar zy hoorde dat ik haare vriendin kende, vorderde de wellevenheid dat zy my de vryheid vergunde van haar een bezoek te ko- | |
| |
men geeven. Het overige was niets dan eene lossescherts welke haar vrolyk charakter eigeinis. Zie, vriend! ziedáár het uitwerksel der melancholie, eene gulle vrolykheid is zulk een vreemd gevoel voor ons hart, dat wy de gelukkige met een soort van verbaasdheid aangaapen, als of hy een bewooner van het onbekende zuiden ware.
Na dat ik eenige oogenblikken vertoefd had, vroeg ik aan uwe vriendin of zy u kort voor haar vertrek gezien had – zy andwoorde my: den voorigen dag, en verzeekerde my, dat gy toen gezond en opgeruimd van geest waart. Dit mondelings bericht van u maakte my ook opgeruimder, en daar uwe vriendin onuitputtelyk in uwen lof is, en u de grootste hoogachting toedraagt, werd ons gesprek zeer onderhoudend en levendig; vermids zy door al het geen zy van u zeide, juist de snaar van myn hart roerde, die den aangenaamsten weêrklank geeft. Ik herinnerde haar op myn beurt de aangenaame oogenblikken die wy met elkander by u gesleeten hadden, onze wandelingen, onze gesprekken, in één woord, alles wat eenigzins betrekking op myn verblyf by u had.... en sinds lang, beste vriend! genoot ik zulke aangenaame gewaarwording niet. Ziedáár het vermogen der vriendschap!... De bruid mengde tusschen beide haare scherts tusschen ons gesprek - heb ik het niet gedacht, zei zy lagchende, dat deze twee lieden juist voor elkander bere- | |
| |
kend waren, zie eens hoe druk zy het met elkander hebben, juist even als wy, myn eduard, die al schikkingen voor onzen bruilofts-dag moeten maaken. Waarlyk broeder, karel voegde zy 'er by, 't is goed dat ons nichtjen juultje u nog al bevalt, en dat zy u ook nog al aartig vindt, want anders zou myn goede karel een sober figuur gemaakt hebben door myne vriendin tot leyjonker te strekken. karel had werklyk een zeer aartig meisjen by zich, dat hem niet ongenegen scheen te zyn. heloise, andwoorde hy haar, gy moest u nu slechts met uwen bruidegom bezig houden, en intusschen gaan uwe leevendige oogen in het rond, en gy bespiedt alles wat u omringt; doch zo zyn de verliefde meisjens: zy vergenoegen zich niet alleen met elken oogwenk van haaren Adonis gade te slaan, maar van gen ook de blikken van alle de aanwezenden op, om dat zy gaarne haar geluk aan anderen willen mededeelen, en gaarne gelukkigen rondom zich zien. Maar de liefde maakt niet altyd gelukkig, hervatte ik met een zucht; neen waarlyk niet voegde haar' broeder hierby. ‘Ziedáár dan twee klaagende minnaars die hunne zuchten met elkander vereenigen; nu, nu, geen klaagliederen - Myn heeren, als ik u bidden mag, op myn bruilofts-feest, andwoorde heloise.’ - Neen, neen, vrees niets, lieve zusjen wy zullen met een vrolyk gelaat fris- | |
| |
sche bloemen voor uwe voeten strooijen, wy zullen u een' krans van schoone roozen vlechten en dien om uwe bruine lokken strengelen. ‘Ha, ha, myn broeder begint regt poëtiesch te worden, zyn dichterlyk vuur bruischt reeds door zyn aderen!..’
Maar, zei de bruidegom, 'er zal toch hoop ik ook wel eene enkele bloem voor my overschieten! ô Eene geheele korf, herham de vrolyke bruid, met drift, ik zal die op u uitstorten, en u dus van 't hoofd tot aan de voetzoolen geheel met bloemen bestrooijen.
Ik deel u deze dartelende woordspeeling slechts mede, om u over haare gulle vrolykheid te doen oordeelen, heloise is werklyk het schitterendste meisjen dat ik immer gezien heb: zy heeft een zeker iets, dat men niet noemen kan, dat alle harten voor inneemt; terwyl uwe vriendin clementina door haar zagt gevoel de harten vertedert. Men zou deze twee meisjens by de twee hemellichten kunnen vergelyken, heloise trekt gelyk de zon, door haare schitterende straalen alle oogen tot zich, terwyl clementina eeven gelyk de maan een minder glansryk, doch, aandoenlyker licht verspreidt, dat de ziel voor tedere aandoeningen ontsluit.
By het afscheid neemen, wilde de bruid my niet laaten gaan, voor dat ik haar beloofde om
| |
| |
haar huwlyksfeest by te woonen, haare moeder, als ook de bruidegom, voegde hun verzoek by het haare, en lieten my geen rust of ik moest belooven om myne zaaken zodanig te schikken dat ik dien dag kon bywoonen. clementina zweeg, en voegde 'er geen enkel woord by om my hiertoe aan te spooren. Dit scheen my toe zeer koelbloedig te zyn, want vermids zy my meer kende, zou natuurlyk een verzoek van haar my aangenaamer geweest zyn, dan dat der anderen. Dit denkbeeld bleef my by in het naar huis gaan, en maakte my geemlyk ondanks my zelven, des anderen daags verweet ik haar dit op eene zagte wyze; zy andwoorde zeer bescheiden: ‘dit zou my immers niet gevoegd hebben, daar ik zelve slechts als vriendin in dit huis ben.’ Zy had werklyk gelyk, en voegt by veel bedaardheid van geest een zeer juist oordeel.
Zie my dan op het onverwagst in eene bruilofts party ingewikkeld, ik, die sinds eenigen tyd alle groote en luidruchtige gezelschappen vermydde: hoe zonderling is de mensch, hy kent zich waarlyk zelve niet, want het geen hy het eene oogenblik verwerpt, omhelst hy het andere.... Ja de mensch is dikwerf voor zich zelven een onoploslyk raadsel....
Verschoon my beste vriend, indien ik u door deze kleine byzonderheeden verveel, doch de waare
| |
| |
vriend vertoont zich voor de oogen van zynen vriend, in de luim waarin de omstandigheeden hem brengen.
Vaarwel, en andwoord my zo spoedig mooglyk.. Gy zult hierdoor ten hoogsten verpligten,
Uwen vriend
adelson.
|
|