| |
| |
| |
Twee-en-veertigste brief.
Clementina aan Heloise.
Waarlyk vriendin! indien ik minder van u hield zou ik boos op u kunnen worden, om den Ironiken toon waarop gy alles beandwoord wat ik u zeg: - aan elk myner uitdrukkingen geeft gy in uw' ganschen brief eenen onbepaalden zin, welken ik 'er zelve niet aan hecht. Te wel overtuigd dat men geene volmaakte wezens op dezewaereld aantreft, ben ik niet dwaas genoeg om my een' volmaakten echtgenoot toe te wenschen. Gewoon zynde aan de eenvouwige voorwerpen, die my omringen, dwaal ik met myne verbeelding niet, gelyk myne vriendin, dikwerf in eene hersenbeeldige waereld rond, om een ideaal van geluk te zoeken dat niet bestaat. Minder levendig van aart dan zy, ben ik ook minder woelig en onrustig, en breng myn leven, tot hiertoe, in de grootste eenvouwigheid door. Vandáár ook dat myne wenschen zich op minder zeldzaame voorwerpen bepaalen, en een andere wending neemen dan de haare. Vandààr dat ik niet met een' enkelen sprong van het eene uiterste, tot het ande- | |
| |
re overga, maar eenige tusschenbeide liggende ruimte vind, die myn' aandacht niet geheel onwaardig is. - zo springt, by voorbeeld, myne vriendin uit eenen adem, uit de bekoorlykste oorden der natuur, waar alles schoonheid en geluk aanduidt' over, tot aan de ysbergen van het kille noorden, zonder acht te geeven op de tusschenbeide liggende oorden; die echter altyd door haare verscheidenheid, onze oogen kunnen bekooren. Zo stelt zy by voorbeeld de schoonheid aan het hoofd, van alle de vereischten welken zy van een' jongeling vordert, om hem te kunnen beminnen: en vraagt my of ik wel een mismaakt man zou willen hebben? Tusschen deze twee uitersten zyn nog zo veele tusschenschakels, waarmede ik my in dit punt zou vergenoegen. Indien een jongeling by een braaf charakter slechts een belangryke phsionomie had - indien in zyn oog slechts eenige straalen van zyne ziel vonkelden, zou hy my schoon genoeg zyn. Byaldien hy verstandig en deugdzaam ware, zou my dit tot een tegenwigt verstrekken, omtrend gebreken die ik in hem ondekken zou. Ryk behoefde hy niet te zyn: een middelmaatig bestaan, waardoor wy aan de noodige behoeften des levens voldoen konden, zou my genoegzaam zyn, om met een' jongeling dien ik beminde gelukkig te leeven. Gy ziet dus vriendin! dat myne wenschen zich op verre na
| |
| |
niet tot zulk een ideaal uitstrekken asl gy u verbeeldt.
In de voorleeden week heeft de Heer elius ons nog twee keeren, met zyn' vriend adelson bezocht, en ik heb ook met Mama een paar avonden aan het huis van den eersten doorgebrat. Het gesprek dezer twee verstandige vrienden, was ten uitersten belangryk, zonder ons echter geheel hier buiten te sluiten - eene vriendelyk scherts verlevendigde, van tyd tot tyd, een ernstiger onderhoud, waarin myn geheele hart deelde. Ik schreef u onlangs dat 'er eene zekere melancholie op het gelaat van dien vreemdem Heer verspreid was. Geen wonder! hy heeft voor weinig maanden een meisjen verlooren dat hy teder beminde, en het hart opent zich niet weder, dan langzaam voor nieuwe vreugde. Intusschen is hy nu veel opgeruimder, dan in de eerste dagen van zyn verblyf alhier. Een groote minnaar van de jagtzynde, heeft hy ons menig stuk wild bezorgd. Hoe gaarne zei hy eens, zou ik dus op het land, myn leven willen slyten, by een' eerwaardig vriend terwyl ik my in u, (voegde hy 'er vriendelyk by) eene vriendin zou zien te verwerven die door haare zagtaartigheid, de wonden welken de liefde my toebragt heelen, en myn hart weder geheel voor het genot zou ontsluigen... ook my antwoorde ik hem onschuldig, zou het aangenaam
| |
| |
zyn, om, van tyd tot tyd, in uw belangryk onderhoud te deelen. Wy hebben hier in den omtrek niemand met wien wy gemeenzaam verkeeren dan uwen vriend elius; wiens belangryke omgang voorzeeker opweegt tegen dien van verscheide anderen; maar, met dat alles; beletten zyn studie en bezigheeden hem, om zo dikwerf by ons te komen als ik dit wel zou wenschen. Hy betuigde my, dat niets hem meer genoegen zou kunnen zyn, dan onze vriendschap aan te kweeken; byaldien hy hier woonde, maar dat zyn bezigheeden hem aan de stad kluisterden, en hem zeer zelden toelieten, om zich deze uitspanning te veroorlooven. - Maar! hervatte ik, dit verlangen naar het buitenleven, wordt geduurende den zomer bevredigd, maar in den winter is het hier zeer eenzaam, in een woord men vindt dan niets van de uitspanningen die de groote steden veraangenaamen: ‘ô (andwoorde hy) de meesten dezer uitspanningen, zyn van te weinig belang voor my, dan dat ik derzelver gemis betreuren zoude... Misschen ga ik een paar keeren geduurende den winter, in den Schouwburg, en dit geschiedt alsdan nog meer om myne goede moeder eene kleine uitspanning te verschaffen, dan wel uit eigen keus. Ga ik een goed Treurspel zien, dan is het meer om de schoone poezy, in al derzelver kracht te hooren, en de kunst
| |
| |
te bewonderen, dan wel uit hoofde van het belang, dat het stuk zelven my inboezemt: daar de tafreelen dien 'er in geschetst worden te verr' boven onzen stand zyn, dan dat het hart 'er waarlyk deel aan zou kunnen neemen. Ik blyf koud, wanneer ik Grieksche en Romeinsche vorsten of vorstinnen, uit heerschzucht elkander den throon hoor betwisten, en om dien te verkrygen geen intrigues, of gruweldaaden spaaren, daar myn wenschen zich eenvouwig bepaalen tot eenen vergeeten, maar gerusten levensstand - eene goede Drama zie ik gaarne, naamlyk wanneer ik in een opgeruimd humeur ben, maar in de sombere luimen die my somtyds overvallen, ontken ik niet, dat eene ten toonspreiding, van verhevene gevoelens, die men niet dan zeldzaam in de wezenlykheid aantreft, my bitter doen worden, en my misschien onbillyke contrasten voor den geest brengen: daar men toch in den stikdonkersten nacht, het bestaan van het heerlyk zonlicht niet logchenen kan. Zie ik de worsteling der liefde, wanneer zy met tegenheeden kampt, ja alsdan gevoelt myn hart ieder uitdrukking, em deelt in het belang dat het stuk inboezemt: maar wordt, na veele rampen de liefde bekroont, alsdan brengt een treurige herinnering my tot my zelven terug, en myn hart logenstraft dit zagt gevoel - ik zie myne
| |
| |
constantia alsdan in het graf nederzinken., in plaats van haar naar het huwlyks outer te geleiden. Gy ziet dus vervolgde. hy, dat ik niet sterk genoeg aan deze uitspanning gehecht ben, dan dat derzelver gemis my niet door een belangryke verkeering, met myn' vriend elius vergoed zon kunnen worden: de andere uitspanningen der groote waereld hebben, of door zich zelven, of door derzelver by komende omstandigheeden weinig wezenlyke waarde voor my: De byeenkomsten geduurende den winter worden voor de meeste lieden veraangenaamd door het spel - daar ik nooit speel, zou de vooravond my aldààr zeer verveelen: - en om een' maaltyd! te meer, daar ik des avonds zeer weinig eet, myn nachtrust en gezondheid opteofferen, dit valt ook niet in myn' smaak. - Wat uitspanningen zou ik dan in de groote steden kunnen vinden, die my by eene vriendschappelyke verkeering, waarin myn geheel hart zou deelen, aan de stedelyke vermaaken zou doen denken: maar ook dit voorstel is niets dan een herssenschim! die nimmer bewaarheid zal worden, vermids myn bestaan my aan de stad kluistert.’
Nu, hernam ik, men geeft zich gaarne eens aan de zoete droomen der verbeelding over, zy vergoeden, ten minsten voor eenige oogenblikken het gemis der wezenlykheid; bovendien weet men
| |
| |
nooit wat 'er gebeuren kan - het onwaarschynlykste verandert somtyds in wezenlykheid. Echter komt my deze wensch in een' jongeling van uwe jaaren vry zonderling voor; daar de meesten zich, tot over de ooren toe, in de op elkander, volgende vermaaklykheeden baaden. - ‘Ik ben misschien ook in het geheel wat zonderling’ - hernam hy.
Hier werd het gesprek afgebroken dat wy geduurende onze wandeling hielden, vermids wy ons aan de wooning van ons beider eerwaardigen vriend bevonden. Echter ziet gy hieruit, dat het geen myne verbeelding zich voorsteld van een' jongeling, die destille huislyke genoegens op het land, zelfs geduurende den winter, boven die der steden zou verkiezen, geen louter ideaal is, maar werklyk bestaat! De Heer adelson vertrekt morgen weder. De schoone herfstdagen zelven hebben ons nu reeds verlaaten; de wind, die door de dorre boomen huilt en de bruine bladen voortschuiffelt, kondigt ons den naderenden winter aan. Dit gezicht maakt my somber; de eerste overgang van den herfst tot den winter schynt my altyd het treurigste te zyn. Het oog gewent zich ongevoelig aan alles - en wanneer de winter zich in zyne volle pracht vertoont, ontdekt men duizend nieuwe schoonheeden, welken een grootsch contrast met de andere saisoenen maaken. Maar ik bespeur dat ik, door van het eene
| |
| |
op het andere onderwerp te komen, - geen einde aan myn' brief zou maaken. Dus sluit ik plotslings met de verzeekering dat ik, ondanks het vreeslyk plaagen, dat gy my doet, om uw goed hart dat in uw scherts niet deelt, bestendig ben
Uwe vriendin
clementina.
|
|