ware.... Maar gy, die als wysgeer en als Christen aan eene onsterslykheid gelooft, ik vraag u: wat het toch eigenlyk was dat u zo sterk aan haar hechtte? Was het haare schoonheid, haare jeugd, de glans haarer o ogen, haare gestalte?... ô Daaglyks ziet gy meisjens, die, door derzelver jeugdige schoonheid elks oog bekopren, en deze ziet gy echter met onverschilligheid aan. - Geen dezer trekken was het dus die uw hart zo sterk aan haar hechtte, maar het was haare ziel, die aan haar geheel aanzyn leven en bevalligheid byzette: wel nu dan, deze haare ziel heeft immers niet opgehouden te bestaan! zy heeft slechts haar stoffelyk omkleedsel afgelegd, en leeft nog in hooger gewesten.
Een vriend, die zyn zwaare klederen aflegt, wanneer hy een reis naar een zuidelyker gewest zal onderneemen, bekommert zich weinig om de grove py dien, hy achterlaat, daar deze hem slechts tegen het onstuimige weder beveiligde. Het afscheid van zulk een' vriend zal ons tressen, maar de hoop om hem weder te zien, bemoedigt ons.... Even zo is het met de scheiding der zielen: zy duurt zo kort, dat het voor een verstandig wysgeer, en vooral voor den hoopenden Christen, bynaar de moeite niet waardig is om 'er zich zo sterk over te bedroeven.... want immers, na verloop van ten langsten eenige weinige jaaren, zal ook onze ziel