kwam, vond ik den noodlottigen brief, die myn rust verwoestte. Angst en smart bestormde op eens myn hart, dat voor weinig oogenblikken zo gerust klopte: ja vriend, de omstandigheden gebieden over de rust of onrust van ons leven; want, wat zou my thands de rust kunnen hergeeven, dan de hertelling van myne vriendin? – ziedáár het rust punt waarop myn oog zich vestigt en dat al myne aandoeningen in zich bevat: wat zou de geheele waereld my in deze oogenblikken kunnen aanbieden dat hier tegen zou kunnen op weegen?.... En wat zou my ooit haar verlies kunnen vergoeden?.... Ik moet nog een uur wagten eer de postwagen naar D..... vertrekt, waarmede ik my derwaards zal begeeven, en om my dit lange uur te verdryven houde ik my met u bezig; want myn hart klopt als of het gejaagd wordt. - Ik ging even den tuin achter onze wooning, met overhaaste schreeden op en neder, plukte werktuiglyk eene bloem, waarvan ik eeven zo onwillig de bladen afrukte en langs den grond strooide - ook zoo, dacht ik met een diep treurig gevoel, ook zoo zal misschien eerlang de levensbloem myner constantia verwelken!...
Ik zal u uit D.... nader schryven, want de wreede onzeekerheid waarin ik my bevind verstompt myn denkvermogen, en doet my tusschen hoop en vrees dobberen. Misschien zal deze wreede onzeekerheid zich binnen kort in eene nog wree-