Charakters en lotgevallen van Adelson, Héloïse en Elius

[Tweede deel]

[p. t.o. I]

Zag my zo teder aan, dat ik my niet onthouden kon om hem deze bekentenis te doen.... Bl.150.

[p. III]

Bericht.

Daar ik met genoegen bespeurde dat het eerste deel van dit werk door myne landgenooten niet ongunstig ontfangen werd, spoorde my dit aan pm het zelve in een tweede deel te vervolgen, en met myn' naam uittegeeven; my vleijende dat dit tweede deel op dezelfde gulle wyze als het eerste, zal ontvangen worden.

Zo ik vertrouw, hebben de charakters welken ik in myn eerste deel schetst, zich staande gehouden, en nader ontwikkeld; terwyl ik myne leezers op nieuw verzeeker dat geen derzelven bloote ideaalen zyn: zo min: als de gebeurtenissen welken ik tusschen beiden gevlochten heb ik heb alleen de voorwerpen en omstandigheeden welken ik voorstelde, met den ligten sluijer der bescheidenheid bedekt.

Het verhaal dat den Predikant elius van het arme huisgezin doet, moge aan myne leezers en leezeressen die in den schoot des overvloeds dartelen, over dreeven, en onwaarschynlyk voorkomen; maar ik verzeeker hun echter plegtig, dat dit geval, werklyk op deze wyze, tot schande der menschheid, aldus gebeurd is: en tot een eeuwig verwyt strekt, voor de gevoellooze ryken aan wien dat Huisgezin te vergeefs zyn dringenden nood te kennen gaf...

[p. IV]

Misschien zullen sommige myner leezers my verwyten dat ik, nu en dan, harde waarheeden gezegd heb, zy, die by een weinig menschenkennis en ondervinding, een edel en menschlievend hart bezitten, zullen gewis het zegel aan dezelve hangen; vermids men ongevoelige en onmeêdogendè lieden geen te harde waarheeden kan zeggen; om hen te overtuigen, dat zy de eerste pligten als menschf, en vooral als Christen verwaarloozen.

Voords vertrouwen wy dat het zedelyk doel in dit werk bewaard is gebleeven, en dat niemand, door deszelfs leezing voor eenen schadelyken indruk behoeft te vreezen; daar ik getracht heb de deugd in haare wezenlyke waarde, en de ondeugd in haare afschuwelykheid voor te stellen; en het waar, of schyngevoel, hy derzelver regte naamen te noemen.

Byaldien hier, of daar, de eene of andere trek welken ik in dit werk voorstelde, slechts in het hart van één myner leezers of leezeressen, meer eerbied voor den Godsdienst, en een menschlievender gevoel doet ontstaan, voor hunnen lydenden medemensch; alsdan zoude ik my voor dezen arbeid op de edelste wyze beloond vinden, en aangemoedigd worden, om in uuren welken ik aan de studie toewyde, meer soortgelyke waare tafreelen uit het menschlyk leven te verzamelen.