ô gy furie! even zoo wraed als uwe medgezellin de wroeging: verlaat deeze aarde, keer naar uwe duistere holen terug - en folter de stervelingen niet langer....
Verschoon myn verhitte verbeelding vriend – bedenk dat ik gelyk ben aan hem, die na lang in dikke duisternis op steile klippen gewankeld te hebben; waar op hy alle oogenblikken bedreigd wierd om in den afgrond neder te storten... zich eenslags van die ysselyke steilte door een weldaadige beschermgeest in het bekoorlykste paradys overgebragt ziet – ook myn wooning is thans een paradys... liefde en onschuld huppelen rondsom my... en strooijen frisschen roozen voor myn treden, daar ik eertyds op scorpioenen trad... harmonie en wellust zweeven nu om my heen, de weldaadige Voorzienigheid was zelfs de beschermgeest die my van de steile klippen waarop argwaan en vertwyffeling my ginds en herwaards sleurde terug bragt in het verblyf der harmonie en te vredenheid!... ô myn geheele leeven is niet genoeg om haar voor deeze onverwagte weldaad te danken....
En gy wellustelingen! die dikwerf bloot uit luim of om uwe gevaarlyke eerzucht den teugel te vieren, een' verleidelyke blik werpt op de onschuld! een blik die gelyk aan die der woeste dieren verraadt, dat gy 'er op loert om haar als een prooi aan te grypen en te