hersteld zynde, kwam hy ons bezoeken: en vroeg hoe of de ongelukkige moeder te moede was, wiens kind ik u verhaalde dat verdronken is. - Zy is geheel troosteloos andwoorde myn moeder.... Ik wil eens by haar gaan andwoorde hy. - Hy deedt dit, en ik verzelde hem: hier wenschte ik vriendin, dat ik u van woord tot woord zyn gesprek kon verhaalen, maar dit is my niet mooglyk – echter zal ik 'er u het hoofdzaaklyke van mede deelen.
Wel goede vrouw, zei hy by het inkomen, hoe hebt gy het thans?
De vrouw. ô Dominé dat kunt gy wel begrypen, doodelyk bedroefd, sinds ik myn willem door zulk een ongeluk verlooren heb: ik maak my zelve ziek, en ik zal het nog besterven.
Elius. Uwe droefheid is billyk als men zyn kin op zulk een wyze verliest, lydt het moederlyk hart geweldig hier onder.
De vrouw. Dat gevoel ik het best Heer Dominé, het is my als of het verscheurd wordt. Het was zulk een lief kind!... Ik had al myn hoop op hem gebouwd – dikwerf zeide hy: ‘ô Moeder, als ik groot ben, en gy oud wordt, dan zal ik voor u arbeiden’ - en nu... nu is al myn steun met hem verdweenen.... Hierop begon zy bitterlyk te schreijen.