lig – en my dunkt dat ik hier door reeds het gemis myner vryheid gevoel...
Het is zonderling dat hy myn moeder zoo sterk voor zich heeft weeten in te neemen, dat zy my geduurig van hem spreekt.... - 't is waar, het is een schoon jongeling, die gelyk ik u reeds gezegd heb, veel aardigheid weet te zeggen, fraai danst en zingt: daarenboven ryk is – maar ik ben immers, of liever myn ouders zyn immers den hemel zy dank, niet arm, dat zy voor eenige duizend gulden myn vryheid behoeven te verkoopen. Men brengt zyn leeven in het huwelyk toch ook niet zingende en dansende door – en wat zyn aardigheid betreft – die duurt immers ook maar in de dagen onzer verkeering, want als de mannen ons eenmaal aan hun verbonden hebben, ô dan verhaalen zy ons niet half zoo veel zoetheden, dan zyn zy niet half zo voorkomend en vriendelyk – de ondervinding bevestigd dit. - En als 'er dan niet een zekere onwêerstaanbaare neiging in ons hart overblyft – hoe akelig is het alsdan om zyn leeven met iemand door te brengen, voor wien ons hart ys koud is... Zie vriendin, dit schynt my het ongelukkigste lot, dat ons immer op deeze waereld bejegenen kan...
Ik gevoel geen tegenzin voor de heer S... maar myn hart blyft echter te ledig by hem, om hem tot myn reisgezel voor dit geheele