| |
| |
| |
Twee-en-twintigste brief.
Elius, aan Adelson.
Myn koelbloedige bedaardheid verwonderd u, gy noemt die grootheid, terwyl dezelve slechts een natuurlyk gevolg is der aandoeningen welke ik u in myn' laatsten brief voorstelde. 'Er zyn sommige gevallen in het leeven waarin men het beste doet zyn al te sterk gevoel te smooren, en de troost aan te neemen, die de rede en den Godsdienst wier troostgronden geen zwakke halmen, maar onwankelbaare steunpylaaren zyn, ons aanbieden. Ik beken dat men zich meestal by den loopbaan die wy als denkende menschen in dit leeven intreeden, het geluk voorsteld, waar voor ons hart naar deszelfs stemming het meeste berekend is: - deeze, zoekt zyn geluk in rykdom en grootheid, een ander in luisterryke eerambten, - geene weder voor een verfynder genot berekend, in het bezit van een geliefd voorwerp.... Wanneer wy nu de uitkomst deezer verschillende wenschen gade slaan, alsdan, zien wy, dat de meeste derzelven of onvol- | |
| |
daan blyven, of zeer kort genoten worden: de voorzienigheid schikt ons juist niet altyd het lot toe, dat wy voor ons zelven zouden uitkiezen - ja, het gebeurd zeer dikwerf: dat wy op onzen levensweg geheele anderen paden bewandelen, dan die wy ons voorgenomen hadden te betreden: - en hoe vaak vinden wy ons ongeluk in dezelfde gebeurnissen, die na ons kortzichtig verstand juist het middel zouden zyn, om ons het toppunt van geluk te doen bereiken. Ik zou u dit met verscheide voorbeelden kunnen bewyzen – maar ik zal my alleen bepaalen by het geene ik u verhaalde in een myner voorige brieven, naamlyk, van de heer salvini, die zich door de zwangerheid zyner gade, welke hy teder beminde aan het toppunt van geluk geloofde te zyn, terwyl juist het blyde oogenblik, waarin hy zich toejuichte van vader te worden, al zyn geluk verwoeste: door hem zyne geliefde gade te ontrukken, door de gevolgen haarer verlossing. - ô Vriend, wy zyn zulke kortzichtige stervelingen, en weeten zoo weinig ons noodlot te berekenen, dat wy dikwerf duizelen by de onverwagte gebeurnissen, die aan ons lot eene geheele andere wending geeven.... Rampzalig de mensch die door de overmaat van zyn lyden bezwykt: - terwyl de wysgeer, terwyl de christen vooral, troost-gronden schept
| |
| |
uit eene onuitputtelyke broni... dáár den christelyken Godsdienst hem leert: dat het opperste Wezen onëindig is, en dat wy dus met ons kortzichtig verstand zyn wyze oogmerken niet doorgronden kunnen: dat hy de algemeene vader van het menschdom is, die het heil en geluk van alle zyn schepzelen bedoelt, en dat zyn voorzienigheid alles bestuurd: - dat ons zonder zyn wil niets bejegenen kan en dat dus ook de smart, waar onder wy zuchten, dikwerf de heilzaamste uitwerkingen heeft op ons wezenlyk geluk: en op de verbetering van ons hart. - Den christelyken Godsdienst leert ons verders, dat wy in het midden van onze rampen niet verlaaten zyn, dat een weldaadig en liefderyk vader ons gadeslaat; dat hy elke worsteling ziet; elke zucht hoort die in het verborgen aan onzen beangsten boezem uitvlucht: - dat hy elke traan telt die aan ons oog ontvloeit - en altyd bereidvaardig is, om onze klagten aan te hooren - dat hy die nooit moede wordt dat hy ons gelyk een' getrouwen vriend eene krachtdaadige hulp betoond - en ons hart troost, dáár, waar alle menschelyke hulp verr' te kort schiet: dat hy wanneer wy in eenzaame woestenyen geheel treurig rond dwaalen, ons oog op blyder vooruitzichten doet staaren, daar zyn vaderlyke goedheid ons toeroept en verze- | |
| |
kerd, dat ons lyden korstondig zal zyn, dat deeze waereld onze waare bestemming niet is: - dar wy in het groot onze levensreize even zoo volbrengen, als wanneer wy van de eene naar de andere plaats reizen, in welke afstand wy niet alleen bloeijende oorden en schaduwryke bosschen, maar ook somts eenzaame heiden of zandwegen, moeten doortrekken: - of ook moeijelyke en steile bergen overgaan.... Wanneer de mensch aldus den christelyken Godsdienst beschouwd, die uit dit oogpunt beschouwd, de zegepraal van het menschelyke lyden kan genoemd worden: ô hoe veel, hoe onëindig veel troostgronden vindt men alsdan niet in denzelven? - Door hoe onëindig veel genoegens zien wy ons alsdan nog omringd terwyl wy luidkeels over het smartelykste gemis klaagen.... By voorbeeld vriend, om by my zelve een oogenblik stil te staan. - de verwoesting van myn huislyke rust deedt my 't is waar in de diepste smart verzinken.... Geloof niet dat ik nog onverschillig voor dit gemis ben: neen, ik zou alles wat ik bezit geeven om hiermede de verzekering van de onschuld myner gade te koopen.... Vergeef myn zwakbeid, hier ontrolt my ondanks my zelven een traan.... Ik zal een oogenblik adem haalen....
Nu, behalven deeze soltering geniet ik alles wat een verstandig wezen immer op
| |
| |
deeze waereld zou kunnen begeeren - gezondheid, terwyl duizende myner medemenschen op een smartelyk ziekbed weg kwynen. - Een middelmatige leven-stand die my duizende genoegens geeft die andere misschen - myn tafel is altyd van goede spys voorzien, terwyl zoo veele myner natuurgenooten in armoede zuchten of het hoonend medelyden der voorbygangers moeten afsmeeken: - Ik heb eene aangenaame wooning, eene bekoorlyke tuin die my de eêlste groenten en vruchten oplevert; alwaar ik in den vroegen morgen de eerste straalen der zon zie opkomen; en alsdan in stilte myn morgen-offer aan den Schepper en onderhouder van 't heelal kan toebrengen, met dat der zingende vogel chooren. - en myn oog zich verlustigd in de uitgestrekte valeyen en bergen die rondom dit kleine plekjen gronds liggen, – des 's avonds zie ik met verrukking de laatste straalen der ondergaande zon op de toppen der bergen glinsteren; terwyl helâas duizende myner medeschepselen hun leeven in eene duistere, en bynaar halve onderaardsche wooning moeten doorbrengen: alwaar nooit de verkwikkende straalen der morgenzon doordringen.... Terwyl zij zeer zelden de Natuur in haare schoonheid zien, dáár huislyke omstandigheden hen bestendig aan deeze sombre verblyven kluisteren. De
| |
| |
hemel schonk my eindelyk eene opgeruimde ziel: die denken, werken, en genieten kan: een voorrecht, dat insgelyks veele myner natuurgenooten in een minder graad bezitten.
En zoude ik nog ordankbaar weezen,
En altyd klaagen om myn lot!
Zou ik Gods liefde zoo oneindig.
Niet danken voor al 't heil genot?...
Zou ik zyn goedheid niet waardeeren,
Daar hy my vaderlyk bemint! -
Zou ik mismoedig altyd treuren,
Wyl ik een doorn aan 't roosjen vindt?
ô Neen, ik zal niet morrend klaagen
Schoon my somts solt'ring wierd bereid –
Schoon smart myn oog een traan ontrukte
Dit waar de snoodste ondankbaarheid...
Natuur gevoelt ook wisselingen,
Hier dort het loof in bosch, en dal –
De blyde lente ontluikt dáár weder,
Nu bloeit en groent zy overal...
De lucht is niet aanhoudend helder,
Nu stormend zwart, of donker graauw,
Maar ná den donder, ná den stormen –
Wêer opgeklaard en helder blaauw.
Ook zoo is 's menschen lot op aarde,
Aan wisselvalligheid ten doel:
Maar slaat hy d'oogen op Gods goedheid
Hoe veel vindt dan zyn kiesch gevoel,
Dat hem nog waar genot kan schenken,
Hoe veel geluk wierd hem bereid -
Dat memand zich dan schuldig maaken
Aan laage en snoode ondankbaarheid. –
| |
| |
Ziedaar de troostgronden die den christelyken Godsdienst, toegepast op de omstandigheden van ons leeven my aanbiedt - dezelve zyn onwankelbaar - want men zou nog zeer veel genoegen die ik geniet kunnen missen, zonder reden te hebben tot klaagen...
Ik vorm de hartelykste wensch voor uw geluk - als ook dat de hemel u behoeden zal voor zwaare folteringen - het lot der menschen is verschillend! niet allen worden zy op de zelfde gevoelige plaats getroffen... geniet dus de genoegens van het leeven zoo lang zy zich aanbieden met een dankbaar hart en wapen u met standvastigheid tegen minder kalme dagen. Noem my nooit groot, want ik ben niets dan een' zwakken sterveling die zeer dikwerf reden heeft over om zich zelven te bloozen. Vaarwel, leef gelukkig en geloof my oprecht,
Uw vriend,
elius.
|
|