| |
| |
| |
Een-en-twintigste brief.
Adelson, aan Elius.
Uw brief die ik met aandacht gelezen heb, heeft een' diepen indruk op myn hart gemaakt, en heeft my tevens eerbied voor u ingeboezemd. - De troostgronden waarmede gy u zelven opbeurt, zyn grootsch, en rusten op onwankelbaare beginselen: ik beken echter, dat verhevene zielen alleen vatbaar zyn voor deeze aandoeningen. – In de eerste oogenblikken toen de smart u geheel overmeesterde, wendde ik alles aan om de rust aan uw hart weder te geeven, echter was ik niet vatbaar om u die bedaarde koelbloedigheid in te boezemen, die in uw' brief zoo sterk doorstraalt, en waarover ik my het meest verwonder: en waar voor ik tevens niet geloof dat ik vatbaar zou zyn, ik bouwde al myn troostgronden op de onschuld van uwe gade.... want ik voor my gelyk by zwaare schokken naar hem die met de golven worstelende, elke zwakke halm die aan den oever staat, aangrypt om zich te redden.... Maar
| |
| |
gy, integendeel myn vriend, gy ziet dat u den laatsten halm ontzinkt – en gy blyft echter bedaard..... Dit is veel grooter: schoon ik my verheug om uwe standvastigheid van ziel, schoon ik u bewonder.... geloof ik echter niet, dat ik uw gedrag zou kunnen navolgen: myn character slaat meestal tot uitersten over - ik zeg u dit niet om uwe standvastigheid te verzwakken - dit zou niet alleen niet vriendschappelyk maar dit zou zelf onmenschelyk zyn!... maar ik wil even openhartig zyn dan gy waart - en my niet grooter vertoonen dan ik werklyk ben: - en beken u dus dat ik niet geloof dat ik immer voor zoo veel bedaarde koelbloedigheid, berekend zou zyn. – Hoe! indien het mooglyk ware dat myn geliefde, my ooit ontrouw wierd, dat zy haare eeden vergat... ô! ik kan dit denkbeeld niet dulden, en gevoel hier by - dat het veel ligter valt om troostgronden voor een ander op te spooren, dan zich zelve te troosten. Echter beken ik dat uwe aanmerkingen over de wisselvalligheid van 's menschen geluk my zeer juist voorkomen: en dat by aldien zulke beginselen algemeen aangenomen wierden, men de menschen minder zou hooren klaagen over beuzelingen: of over het gemis van het een of ander goed, dat de Voorzienigheid hen aan een' anderen kant zevenvouwig vergoed.
| |
| |
Gy weet ik heb ook de ramp leeren kennen, na dat ik in weelde en overvloed opgebragt was; ik kende toen den volzin noch niet van het woord behoefte - gewoon om alle myn wenschen zoo dra ik die vormde voldaan te zien – wist ik niet wat ontbeeringen waren – myn vader stierf en liet myn moeder een aanzienlyk vermogen na – haare goedhartigheid welke een lokaas was voor verscheide laaghartige tafelschuimers die zich in schyn van vriendschap by ons indrongen, aan haare tafel aten; haare kelder leegden; haar geld rond zettède op intressen, die nooit betaald wierden: - en zich van haar laatste vermogen wisten meester te maaken, wanneer zy haar een Fabriek verkochten, welke een goed bestaan zou opbrengen - dààr dezelve niet eens de daartoe nodige onkosten goed maakte - het geen haar eindelyk noodzaakte om dezelve met twee derde verlies te verkoopen - terwyl deeze schynvrienden na haar in diepe armoede gedompeld te hebben, haar aan haar noodlot overlieten: en zich niet meer over haar bekommerde. Op myn achttiende jaar was ik dus arm, zonder vrienden of bloedverwanten die eenig belang in my stelde; of my een middel aanweezen om langs den eenen of andere weg myn bestaan te vinden: de diepe droefgeestigheid waarin myn moeder bestendig gedompeld ware, was
| |
| |
ook juist niet geschikt om my het een of ander middel te doen uitdenken dat ons beiden aan deeze beklaaglyke omstandigheid ontrukken kon. Geduurende een maand mengde ik myn traanen met de haare, wy zagen elkander zuchtende aan: en voleinde den dag even zoo droefgeestig als wy die begonnen...
Op eens ontwaakte het gevoel in my: ‘hoe! zal ik dan om laaghartige wezens, die in staat waren om eene goedhartige vrouw te misleiden, en van haar vertrouwen misbruik te maaken, dan voor altyd het geluk van myn leeven verwoest zien!.. Is 'er dan geen middel ter redding meer over? Ja! sprak ik voords tot my zelven, 'er zyn immers meer lieden die ongelukkig worden - indien zy zich allen den gantschen dag opslooten - en zich geheel aan de maatschappy onttrokken, zouden zy van gebrek omkomen!.... En dit zou ook in myn geval de helsche zegepraal der schurken vergrooten, die my al myn vermogen ontroofden? - en ook aldus myn goede moeder in ramp te zien weg kwynen, dit is eene foltering die ik niet langer verduuren kan.’ - Ik besloot dus om in de wyde waereld myn geluk te beproeven. Ik zocht een Comptoir, boodt my by verscheide lieden aan – sommigen stonden my naauwlyks ten andwoord, andere
| |
| |
deeden my schoone beloften, - doch kwamen dezelven niet na: Ik herinner my hier, dat ik my ook eens by myn oom, zynde een ryk koopman, die een zeer groot Comptoir heeft vervoegde, en hem verzocht om my op hetzelven te plaatsen: - hy andwoorde my op een' stuggen toon: ‘dat dit het gevolg was van al het gastereeren dat myn moeder gedaan had: - dat al die panlikkers die ons vermogen verteerd hadden, ons nu ook konden helpen: - dat hy niets doen kon. - Maar myn hemel lieve oom (andwoorde ik hem op een' toon, die hem duidelyk te kennen gaf dat myn eigenliefde gekwest was,) ik vraag u immers noch voor my, noch voor myn moeder, om een aalmoes of liefde-gift, - ik barst immers niet in klagten tegen u uit, maar verzoek u alleen om op uw Comptoir geplaatst te worden, en aldaar eenige belooning van u te ontvangen, voor den arbeid die ik verrichten zal: dit verzoek heeft immers niets in zich dat u hoonen kan: men neemt een vreemde dit niet kwalyk, en ik had gehoopt dat gy my in myn billyke pooging om voor myn goede moeder te arbeiden, ondersteunen zoudt.’
Hy wierd kwaad en hernam op denzelfden hoonenden toon: zy heeft zich zelf en u ongelukkig gemaakt: en moet nu ook de gevolgen hier- | |
| |
van ondervinden.... Als iemand door zyn eigen schuld ongelukkig wordt, alsdan heb ik geen medelyden....
‘Wel nu oom hernam ik, (met een gevoel van verontwaardiging,) vermids ik u niets vroeg dan het geen elk mensch, en nog meer elk ongelukkige recht heeft om aan zyn medemensch te vraagen: en dat gy my met verwytingen overlaadt zal myn byzyn u nimmer weder tot last zyn...’
Ik verliet hem met het vaste besluit van nooit weder een voet by hem te zetten, en overtuigde my tevens, dat in geval dat men zich in de eene of andere moeijelyke omstandigheden bevindt, niets dwaazer is dan zyn toevlucht by ryke bloedverwanten te neemen - in plaats van in hun deelnemende vrienden te vinden - vindt men alleen yskoudde harten - die door hunne bitse verwytingen de foltering nog verzwaaren die ons drukt: ô zeide ik tot my zelven, veel liever by vreemden, zy zullen ten minsten ons leed niet verzwaaren door hoonende verwytingen.... Ik moest nog veele zwarigheden doorworstelen, eer het my gelukte om iets te vinden, waar door ik een genoegzaam bestaan voor my en myn goede moeder vondt: gy weet alle beginselen zyn moeijelyk, eindelyk gelukte het my, om den post te verkrygen die ik thans heb: - en schoon dezelve ons juist niet in overvloed doet lee- | |
| |
ven betuig ik u echter: dat ik zoo vergenoegd ben in myn noodlot, als ik dit immer met de grootste schatten had kunnen zyn. Ja vriend, de arbeid is my zelfs een behoefte gevonden - en ik zou myn tyd in het midden der overvloed niet beuzelend kunnen doorbrengen: - ik denk ook aan niets minder dan aan myn voormaalige rykdom, wanneer myn moeder somts met aandoening hier van spreekt, en zich zelven verwyt dat zy my in de noodzaaklykheid gebragt heeft om aldus voor ons beiden te arbeiden: stel ik alles in het werk om dit aandenken uit haar geheugen te verbannen, door haar te verzekeren dat ik volmaakt met myn levenstand te vrede ben - en de voorgaande rykdom slechts als een droom beschouw....
Gy ziet dus vriend, dat ik juist niet tot die zwakke stervelingen behoor, die voor de minste ramp bezwyken. - Neen de hemel zy dank dat hy my sterkte van ziel genoeg gegeeven heeft, om de meeste rampen des leevens met een wysgerig oog te beschouwen: maar 'er is echter één snaar van myn hart, die zeer gevoelig is - de liefde heeft die gespannen, en de minste onstelling derzelve, zou den diepsten indruk op myn geheel aanzyn maaken: - en myn geluk voor altyd verwoesten,vergeef deezen wydloopigen brief aan
Uw' vriend
adelson
|
|