| |
| |
| |
Vyfde brief.
De predikant Elius, aan zyn vriend Adelson.
Sinds lang, myn beste vriend zou ik u geschreeven hebben, maar ik had u niets dan treurigheid mede te deelen, en ik wilde het genoegen niet vergistigen, dat gy misschien geniet - myn hart is zoo vol - dat ik het zelve lucht moet gegeven! ô Vriend! ik ben ongelukkig - diep ongelukkig - en veroordeeld om het gevoel te smooren, dat my den grooten Schepper gaf, en dat myne ziel foltert. ô! Gy hebt my dikwerf somber gezien - uw oog drong dikwerf door den sluijer waarmede ik myn hartsgeheim voor u trachtte te verbergen; 't is eindelyk tyd, dat ik u de bron, de onuitputlyke bron van myn foltering ontdekke.... In schyn van gelukkig te zyn, ben ik echter diep rampzalig - vermids myn oog geen eindperk aan dit lyden ziet... dan alleen in het graf... Gy kent myne gade, wel nu - weet dat ik haar reeds in myn eerste jeugd leerde kennen, en beminde met al het vuur waar voor myn levendig tempera- | |
| |
ment vatbaar was - zy was schoon, gevoelig, ô hoe gelukkig verliepen de eerste dagen onzer jeugd, hoe ylde myn hart het haare te gemoet - hoe snel verliepen de oogenblikken die wy met elkander doorbragten!... Haar hart was toen eeven zoo vatbaar voor verfynde aandoeningen dan het myne - hoe dikwerf wandelde wy met elkander hand aan hand, by eene schoone avondstond in de bosschen die het landverblyf van haar' vader omringde! Met hoe veel verrukking juigchten wy met een zuiver hart de opkomende zon te gemoet op den bergtop, die het schoonste uitzicht op den uitgestrekte oceaan heeft!... Alsdan verhief haar hart zich eeven onschuldig als het myne tot den grooten Schepper der Natuur, die by elken tred zyn schepzel met zegeningen overlaadt.... ô Vriend! toen was ik recht gelukkig - en het toekomende lagchte my vriendlyk aan.... Maar de herinnering van deeze rasch vervlogene uuren is alles wat my hiervan overblyft - wat zeg ik?... Neen, die herinnering vergroot myn smart, en doorboordt my met duizend dolken - zy vergiftigd het schynbaare genot van myn leeven - en knaagt als een worm heimlyk aan myn hart!..
Maar ik klaag, zonder u de oorzaak van myn diepe smart mede te deelen, hoor dan: ik verklaarde my aan de vader van myne nelly; hy ontving myn voorstel omtrent
| |
| |
de liefde die ik voor zyne dochter voedde, met vriendlykheid, en zei my gulhartig dat zoo dra ik een beroep zou hebben, hy my zyne dochter niet weigeren zou!.. ô Vriend! welk een oogenblik voor een hart dat teder bemind' - men zou dit niet ruilen voor alle de schatten der waereld!... Dit was ook de gelukkigste dag myns leevens.. Vergeef dat ik een treurig genoegen smaak, met my die kortstondige oogenblikken van genot te herinneren.... Helaas! hy die met de on onstuimige golven worstelt, vestigt nog aanhoudend zyn blikken naar het strand...
Ik liet dan niets onbeproeft om myne studie zoo veel mooglyk te bevorderen, ik had altyd een diep gevoel van den Godsdienst gehad - ik beschouwde dezelve als de eenige grond van tydlyk en eeuwig geluk - waar door alle onze betrekkingen eene nieuwe waarde verkrygen: ik stelde myne vertoogen en de waarheden welken ik voordroeg met dat gevoel voor, dat ik zelf ondervondt: het schynt dat dit eenige indruk maakte - om kort te gaan - een half jaar daarna wierd ik te Z.... als Predikant beroepen - en wierd aldaar met veel gulhartige vriendschap ontvangen. Op de eerste brief van dit beroep ylde ik met dezelve naar nelly, las haar die met traanen van blydschap voor: toen ik by haar kwam, zat 'er een vreemdeling tus- | |
| |
schen haar, en haar vader, die ik door overmaat van blydschap naauwlyks bemerkte - zy andwoordde my, dat zy in myn billyke vreugd deelde, het kwam my echter voor, als of die groote blydschap welke zy op dit bericht gevoelen moest, zich niet op haar gelaat vertoonde.... Maar ik dacht terstond goedhartig weg: zy bedwingt zich voor deezen vreemdeling. - Het geen my echter zonderling voorkwam was, dat zy geen oogenblik uitdacht om my alleen te spreeken... Haar Vader wenschte my gulhartig geluk - als ook den vreemdeling, die ik bespeuren kon, dat onderricht was, van myne aanstaande verbintenis met nelly. Ik had veertien dagen te vooren doorgebragt by een oom die ziek was, en die naar myn byzyn verlangd had - en wist dus niet wie dien vreemden jongeling was, dien ik kon bemerken dat by nelly's vader thuis was, vermids ik hem ongekleed vondt.
De volgende dag hoorde ik dat het de Heer valsius was - de zoon van een' ouden vriend van nelly's vader: en dacht toen niet meer aan hem. Ik moest my spoedig naar Z.... begeeven, dat vyf uuren van het landgoed van de heer blanfort af lag; en zag haar dus slechts weinige keeren voor myn vertrek: op myn aanhoudende bede, beloofde haar vader my dat ik na verloop van
| |
| |
een half jaar het huwlyk met zyne dochter zou voltrekken.... Ik telde de maanden, de dagen, en eindelyk de uuren.... ô! hoe dikwerf snelt de mensch met ongeduld zyn ongeluk vooruit!.. Hoe dikwerf verzuimt hy het tegenwoordig genot, om zich met het toekomende te verheugen, dat hem in 't verschiet niets dan verrukkende en bekoorlyke oorden vertoont!... Daar de afstand hem de de slangen verbergt die zich heimelyk, om de schoonste roozenstruiken slingeren... Ook dit was myn lot - het zoo lang gewenschte oogenblik kwam - ik wierd met nelly verbonden, en smaakte in haar bezit het grootste toppunt van gelukzaligheid waarvoor ik vatbaar was.... en dankte den hemel met myn geheele hart, voor het geluk dat hy my deedt genieten.
Vier maanden verliepen aldus in de bekoorlykste harmonie - 't is waar dat ik my somts verbeelde eenige koelheid in myne gade te bespeuren - maar daar ik my zelven schaamde om haar onrecht te doen - onderdruktte ik deeze gedachten met al myn vermogen. Haar vader, als ook de heer valsius, waren te Z.... gekoomen, om ons huwlyk by te woonen. De heer blanfort had eeven buiten de stad een klein landverblyf gehuurd, om ten minsten een paar maanden het genoegen te hebben van zyne dochter
| |
| |
daaglyks te zien. Ik had hem myn huis aangeboden, doch waarschynlyk had de Heer valsius hem aangespoord om dit op eene bescheidene wys te weigeren: ten minste, hy andwoordde my, dat men jonge lieden in het begin van hun huwlyk niet tot last moest zyn.
Nelly 's vader en de Heer valsius kwamen ons daaglyks bezoeken, en wanneer myne bezigheden dit toelieten; wandelden wy dikwerf naar hun buitenverblyf. Na verloop van twee maanden keerde de Heer blanford naar zyn landgoed terug - wy omarmde deezen goeden vader by zyn vertrek met al de aandoeningen der kinderlyke tederheid De Heer valsius gaf voor, dat hy een liefhebber van de jacht zynde, vermids de maand September op handen was, dezelve op dit landverblyf zou doorbrengen. Nelly spoorde hem zelf hier toe aan, vermids ik zag dat zy dit gaarne had, voegde ik myn verzoek by het haare De Heer valsius had een aangenaam voorkomen, had veel geleezen, wist hiervan zonder gemaaktheid gebruik te maaken; en was zyn gezelschap waard: daar ik my voorgenomen had om den tyd dien my dierbaar was voor myne studie, niet met het gezelschap van daaglyksche menschen met wien ik my verveelde te verbeuzelen; was het byzyn van iemand met wien ik
| |
| |
spreeken en denken kon my aangenaam: op dien voet kwam hy ons als te vooren daaglyks bezoeken: aldus verliepen nog twee maanden... waarin ik my gelukkig noemde!...
Maar myn droom van gelukzaligheid was reeds aan den morgenstond genaderd - en welhaast ontwaaktte ik uit dezelve... Nelly was altyd ongemeen vrolyk, en vooral wanneer de Heer valsius by ons was - ik bespeurde dit wel - maar ik verheugde my wanneer zy wel te vreden was: en was 'er dus verre af, om het onschuldig genoegen dat de liefde en vriendschap haar gaf, te stooren: hy wierd eenige dagen onpaslyk - ik veroordeelde geen deelneemende vriendschap in myne gade - maar haar onrust vermeerderde zoo zichbaar geduurende de acht dagen dat hy niet aan ons huis kwam: dat zy naauw lyks hoorde wanneer ik iets tegen haar zei: - dat zy eindlyk myne tederste liefkoozingen met onverschilligheid ontving: en beandwoorde. Op den zevenden dag, zynde juist een Zaturdag, sloeg zy my voor om den Heer valsius te samen een bezoek te geeven: daar ik de geheele week, door de sterke indruk die haare onrust op myn hart gemaakt had, zeer weinig gestemd was geweest tot destudie, en ik myne redevoering voor den volgenden dag voltooijen moest, was my dit onmooglyk. Nelly antwoordde my dat zy dan om zich
| |
| |
wat te vervrolyken, een bezoek zou gaan afleggen by eene dame, welke even buiten Z..... woonde: en aan wien zy dit lang beloofd had.
Des avonds toen zy thuis kwam, zag zy 'er weder zeer vrolyk uit - en zei: deeze wandeling heeft my verfrischt lieve elius! edele zielen zyn niet vatbaar voor argwaan!.. En echter, gevoelde ik een heimelyke onrust - deeze plotsingsche overgang van nelly's somberheid tot haare voorige vrolykheid scheen my toe eene oorzaak te moeten hebben; die ik echter niet doorgronden kon - ik deedt alles om de eerste opwellende argwaan te smooren - maar de gedachten: zou zy de heer valsius misschien gesprooken hebben, vervolgde my tot op myn legerstee - ik stond des 's morgens op zonder een oog geloken te hebben.... Ik smoorde echter alles in myn hart uit vrees van eene deugdzaame vrouw door myn argwaan te beledigen; en verdubbelde myne tederheid jegens haar.... Maar myn geluk was reeds vergiftigt....
De daaraanvolgende dingsdag kwam de Heer valsius onverwagt aan ons huis - nelly wenschtte hem geluk over zyne herstelling, en was den geheelen avond zeer vrolyk - ik deedt myn best om dit ook te zyn: maar een zekere stroefheid in alles wat ik zei, over- | |
| |
tuigde my ondanks my zelven, dat ik niet opgeruimd was....
Ik ondervondt sinds eene folterende aandoening zoo dikwerf de Heer valsius by ons was: en met nelly vrolyke gesprekken hield, terwyl ik in de diepste somberheid weggezonken was, en onmooglyk in deeze schoon, bescheidene woordenspeeling deelen kon. Gaarne had ik hem myn huis ontzegd: maar ik wist geen genoegzaame reden hiertoe voor te wenden: wat konde ik inbrengen?... om dat by vrolyke en belangryke gesprekken met myne gade hield, zyn eer te verdenken; en hem dit openlyk te zeggen!... hierdoor zou ik my zelven in een belagchlyk daglicht, en nelly's eer in de waagschaal gesteld hebben.... echter kon ik zoo niet voortleeven... Ik nam dan eindlyk het vaste besluit om den volgenden dag ernstig met haar hier over te spreeken, en haar te verzoeken van deezen vrolyken gemeenzaamen toon met hem te vermyden: indien myn rust haar dierbaar was....
Juist wanneer ik haar met dit oogmerk een wandeling in den tuin, die achter myn huis is, wilde voorslaan, trad hy weder binnen - ik wenschte hem in dit oogenblik honderd mylen van my af - maar hy was 'er, en deedt eeven als of hy de koele woorden die ik hem toevoegde: ‘Zyt gy alweder hier mynheer!’
| |
| |
voor scherts opnam. Ik zwoer by my zelven, dat ik een einde aan zyn lastige bezoeken zou maaken, al moest ik alle regels der wellevenheid overtreeden... Ach! ik rampzaalige! had ik deezen snoodaard toen doorgrond.... alsdan.... zou hy myn billyke wraak niet ontkoomen zyn.... Een zeker treurig voorgevoel bestormde my in dit oogenblik dermaate, dat ik my niet wel bevondt, en aan nelly vroeg of zy met my in den tuin wilde gaan - om te zien of de open lucht my wat ruimer zou doen adem haalen. Zy volgde my - en na een quartier bevondt ik my beter, wanneer de Heer valsius, ook in den tuin trad, om my te vraagen of ik wat beter was.... ô de booswigt!... Myn bloed kookt in myne aderen als ik aan hem denk!... Alles spande samen in dit noodlottig oogenblik - men kwam my roepen om terstond by een zieken te komen die zeer slecht was - myn ambtsbediening, myn pligt vorderde dat ik my verwyderde - ik vroeg aan den Heer valsius of hy mede ging: maar by and woorde my, dat ik zeker niet lang vertoeven zou, en dat hy dus blyven wilde, tot dat ik terug keerde. Wat wilde ik doen in dit oogenblik? - hem te gebieden van myn wooning te verlaaten; kon ik niet: indien ik myn eer, en die van myne gade niet wilde blootstellen.
Overkropt van spyt, ging ik heen met het
| |
| |
oogmerk om zoo spoedig mooglyk terug te keeren, gelyk ik ook deedt, want ik bleef geen half uur uit: 't was als of my een gloeijend vuur op het hart brandde - eenige treden van myn wooning af zynde, had ik toevallig de hand in myn zak; ik voelde dat ik den sleutel van de achterdeur van den tuin by my had - snel als een bliksemstraal viel my de gedachten in om door dezelven in den tuin te gaan - ik sloop 'er dan zachtjens in, en liep op myn teenen door een elsenboschje dat naar een zomerhuis geleidt - eensslags, verhaaste ik onwillig myne treden - en zie.... ô God! welk een schouwspel!... Welk een doodende aanblik!... Dat den verleider... dat den booswigt... myne gade in zyne armen knelt... en zyne lippen op de haare drukt....
Eerlooze booswigt, riep ik woedende uit, is dit de vriendschap, welke gy voor my gevoelt?... ô Monster! 't was dan om my het hart te doorbooren dat gy u in myn huis indrongt - 't was dan om my de liefde van myne vrouw te onttrekken - dat gy u met het eerloos masker der vriendschap bedektte om my des te beter te moorden?... Ga monster! verlaat voor altyd een huis waarin gy wanhoop en schande bragt!... geheel verstomt redde hy zich door een zydeur werwaards ik hem stiet.... een oogenblik langer,
| |
| |
en ik had myn woede alleen gehoor gegeeven.... ô Vriend! De smart overweldigen my dermaate by deeze herinnering, dat de pen my uit de hand valt... Ik kan niet meer... beklaag
Uw ongelukkigen Vriend
elius.
PS. Oordeel of ik u als myn vriend beschouw! daar ik u myn hartsgeheim openbaar - smoor dit voor eeuwig in uwen boezem. Ik ken uwe bescheidenheid en uwe getrouwe vriendschap - deeze zyn my waarborg voor uwe stilzwygenheid.
|
|