Sommighe nieuwe schriftuerelicke liedekens
(1599)–Frans vander Straten de jongere– Auteursrechtvrijop de wijse: God is een God der Goden.ALmachtich God verheven,
Eeuwich ghebenedijt, Ga naar voetnoot+
Wilt my doch sterckheyt geven, Ga naar voetnoot+
In desen benauden tijdt,
En in so groot verdriet,
Want ick zijn int benauwen,
Wilt my met uwen geest bedauwen
En my genadich aensien,
In Godts vreese te leven,
Hebbe ick altijt bedacht,
Wilt my u gracie geven,
Dat bidde ick uyt al mijn cracht,
O Godt wilt my doch stercken,
Al met u woort ydoon,
En crachtich in my wercken,
Dat ick ontfanghe de croon.
| |
[Folio C3v]
| |
O Heere verhoort mijn kermen,
En al mijn swaer verdriet,
O Heere wilt my ontfermen,
Bidde ick u in dit Liet,
Die vroom begheert te leven,
Bidt Godt dach ende nacht,
Om die waerheyt verheven,
Al deur des Geests cracht.
Ga naar voetnoot+ Ick roepe tot den Heere,
Al met den Publycaen,
Dat ware wel mijn begeere,
Mocht hier haest zijn ghedaen,
Als ick verlost zijn uyt dit leven,
Ga naar voetnoot+Van mijn ellende swaer,
Wilt my dan ruste geven,
Al onder den Autaer.
Ga naar voetnoot+ O Heere wilt my verhooren,
Al met de Moordenaer,
En laet my niet verlooren,
My arm ellendich sondaer,
Wilt my genade bewijsen,
Al door die goetheyt dijn,
Als ick sal moeten verrijsen,
Verlost my vande pijn,
Ga naar voetnoot+ O Heere zijt my geduldich,
Met u onnutte knecht coen,
Die u thien Pont is schuldigh,
En hebbe niet om te voldoen,
Maer wiltse my vergeven,
En mijn ghenadich zijn,
Dat ick mach worden verheven,
In u glorie fijn.
| |
[Folio C4r]
| |
Ick comme met beswaren,
Tot u Heere mijn Godt,
Wilt my wel bewaren,
Voor mijn vyanden bodt,
Dat sy my niet en verrasschen,
In haren grimmen moet,
Haer handen niet en wasschen,
In mijn ontschuldich bloet.
Vreest niet mijn Wtvercooren,Ga naar voetnoot+
Al wordt ghy hier benijdt,
Ick sal u wel verhooren,Ga naar voetnoot+
Als ghy tot my roept en crijdt,
Ick en sal u niet begheven,
Al verliet een Moeder haer Kindt,Ga naar voetnoot+
Waer voor soo wilt ghy beven,
Als ghy genade vindt.
Ghy moet noch leeren strijden,
Met my teghen dat Beest,
Maer ick sal u bevrijden,
En wilt niet zijn bevreest,
Al gaetse haer verblyden,Ga naar voetnoot+
Met haren grooten boel,
Ick salse noch doen lyden,
Inden vierighen poel.
Als sy nu is verdreven,
In de eeuwighe pijne groot,
Dan sult ghy zijn verheven,Ga naar voetnoot+
Met Lasarus in Abrahams schoot,
Als dan sullense rasen,Ga naar voetnoot+
Deur haren valschen list,
Wy uytsinnighe dwasen,
Hebben den rechten wegh gemist.
| |
[Folio C4v]
| |
Ga naar voetnoot+ Sy sullen tot u comen gheboghen,
Die u hier hebben verdruckt,
Ga naar voetnoot+Ghelastert ende beloghen,
Die werden wech gheruckt,
Ga naar voetnoot+Die sullen u vallen te voete,
En nomen des Heeren stadt,
De heylighe in Israel soete,
En een uytvercoren vat.
Ga naar voetnoot+ De Heere sal u gheven,
Eenen nieuwen Name fijn,
Als Kinderen verheven,
Ga naar voetnoot+Sult ghy ghecroont zijn,
Al inde hant des Heeren,
Eenen Conelicken hoet,
V en sal geen leet meer deeren,
Hier om hebt goeden moet.
Ga naar voetnoot+ Op Syons Berch ghepreesen,
Daer sult ghy zijn gheloont,
Soo wy in Esdras leesen,
Vanden Jonghelinck ghecroont,
Met Palmen Tacken inde hant,
Een croone op u hooft,
Ghy en sult niet comen tot schanden
Ist dat ghy vast en ghelooft.
O eeuwich Godt verheven,
V sy lof aen elcken cant,
Dat ghy my hebt ghegheven,
Wijsheyt ende verstant,
Ga naar voetnoot+Om de Draecke te ontvliegen,
Met haren valschen schijn,
Sy meende my te bedrieghen,
En te bringhen int ghepijn.
| |
[Folio C5r]
| |
Die ons dit Liet eerst dichten,
Die was van crachten teer,
O Heere wilt hem verlichten,
Deur uwe rechte Leer,
Dat hy u eere mach bewijsen,
Heere mijn toe verlaet,
En uwen Name prijsen,
Inder waerheyt en inder daet.
☞ ☜ |