du 7 juin au 21 septembre 1766: Het heylig heldaedig ende triumpherende leven van den heyligen apostel Jacobus den grooten, als ook syne glorieuse martelie ende overwinning der Mooren, tragi-comédie avec intermède dédiée au duc Charles-Conrad-Albert d'Ursel.
Les Leersuchtige beminders van Rethorica jouent trois fois, du 1er au 8 juin 1766, la tragi-comédie ainsi annoncée: Hier zult gy sien bloeyen de altyd duerende blomme der suyverheyd, behouden door den lofweirdigen en heyligen Alexis, dies volgens hoe dat hy de aermoede verkosen heeft voor des weirelds pragt, ende soo syn leven geeyndigt in heyligheyt, vervolgens hoe dat naer syne dood veel miraekelen zyn geschied, door de voorspraek van den voorgemelden heyligen.
Les Rymconstminnaers van Rethorica produisent en scène six fois, du 7 au 12 juin 1767: Groote standvastigheyd ofte kroone der martelie bekomen door heyligen en zegenpraelenden Joannes Nepomucenes, canoning in de stad van Praeg, onder de tyrannie van den goddeloosen ende rampzaligen Wanceslaus, koning van Bohemen, tragi-comédie.
Les Konstminnende liefhebbers van Rehtorica représentent six fois, du 25 au 18 juin 1769: de Martelisatie van den H. Stephanus, et trois fois, en 1771: het Heylig Bloed, tragi-comédie dédiée à messire Van Kleyn Dievelt, seigneur de Swynsvoorde, etc.
Les mêmes donnent quatre fois, du 30 mai au 9 juin 1771: Den ondergang van den koning Odolphus, koning van Palestynen, alsmede de triumphante trauwe van Sirianus koning van Salaria, met Araga, dogter van Odolphus, alsmede de glorieuse bekeeringe van Araga en Iriana, met uytwerkinge ofte vertooninge der vreede martelisatie van Iriana, uytgevrogt door haeren eygen man, den vreeden Koning voorseyd, tragi-comédie dédiée, comme la plupart des pièces précédentes, au duc Charles-Conrad-Albert d'Ursel.
Les Constminnaers van Rethorica exhibent huit fois, du 8 au 29 juin 1776: Het leven, wonderlycke bekeeringe en glorieuse martelie van den heyligen Protasius, eersten koning in het ryk van Arima, onder Japonien, bekeerd tot het christen geloove, door Alexander Valignanus, pater der societeyt Jesu, in het jaer 1579, ende ontfangen