2672. Het zuur hebben,
d.w.z. het land hebben, in een onaangename stemming verkeeren; mnl. het suurt mi, ik ben ontstemd. Het znw. zuur beteekent hier het opbreken van het maagzuur (zie no. 1716). Vgl. Harreb. II, 513: Hij heeft het zuur. Men zegt dit van een iegelijk, die reden heeft, zich over een' gedanen stap te berouwen; Molema, 491; fri. hy hat it sûr, hij is slecht gehumeurd. Het zuur hebben aan, het land hebben aan; vgl. P.K. 120: Janus verklaarde aan zijn verkorene dat hij 't zuur an honden had; Dukro, 149: Ze heeft altijd 't zuur gehad aan schoolmeesters en nu zal ze waarachtig zoo'n pedant in 'r woning loodsen, godbeware! Het Volk, 12 Aug. 1915 p. 5 k. 4: Is het niet smartelijk voor een generaal in ruste, dat de ondankbare natie, die aan sabelsleepers en wapengekletter altijd het zuur heeft gehad, dat mooie niet ziet? Zie no. 1327 en 1514.