2584. Er den wind onder hebben,
d.w.z. ontzag hebben, prestige hebben; eig. gezegd van bladeren, die door den wind opgejaagd en weggewaaid worden, voor den wind wegvliegen; vgl. Harreb. II, 470: De wind zit eronder, het gaat voorspoedig; Jong. 22: Ja, Moffen Mina had er den wind onder, nou, asjeblieft! De Amsterdammer 22 Nov. 1914 p. 10 k. 3: Gelukkig dat te Amsterdam ten minste een deken is die er nog een beetje den wind onder houdt en dat de Amsterdamsche rechters niet allen zoo dom zijn als zij er uitzien; Nederland, 1914, II, bl. 26: Je hebt er den wind onder!