Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2553. Het weg hebben,d.w.z. verkouden, ongesteld zijn; meestal vergezeld van een bijwoord als leelijk, erg en dergelijke; door het onbepaalde vnw. het wordt eene ziekte in 't algemeen aangeduid, terwijl weg hebben, mnl. wech hebben, syn. van (te voren) ute hebben, beteekent ontvangen hebben; weggepakt hebben (vgl. te pakken hebben, beethebben); eig. tevoren hebben; vooruit hebben, bijv. bij eene verdeeling van goederen (vgl. Rein. I, 1635). Vgl. Matth. VI, vs. 2: Sy hebben haren loon wech, d.i. ontvangen; Vondel, Samson, vs. 331: Dat hebt ge wech, gy zijt des waerdigh ofte niet; Virg. II, 4: Hy, op wien ick eerst mijn zinnen zette, heeft mijn hart en liefde wech; II, 246. In de 17de eeuw was bekend het spek al weg hebben, in de knel zijn (Winschooten, 143; Tuinman I, 241) of door iets besmet of bevangen zijn (Tuinman I, 245); in de 18de eeuw: zij hebben het spek al weg, eer de kool opgedischt is, zij hebben hun erfportie reeds bij 't leven van den rijken oom opgemaakt (Tuinman II, 39; Harreb. I, 434); vgl. ook Halma, 597: Hij heeft het spek al weg, hij heeft het al voor zijn | |
[pagina 494]
| |
hart; bl. 777: Hij heeft het al weg, hij is haast dronkenGa naar voetnoot1); zij had het al weg, elle étoit déjà en foiblesse, elle étoit déjà évanouïe; fri. it wei habbe, een kwaal hebben, ziek zijn; it wei krije, ongesteld worden; Molema, 468: hij het 't dik weg, de koudevatting, de ongesteldheid heeft hem erg beet; Noord en Zuid, XXVIII, 179. Voor Zuid-Nederland vgl. Antw. Idiot. 1430: weghebben, weggenomen hebben; beethebben (eene ziekte, een ongeluk); De Bo, 1383; Antw. Idiot. 2155; Waasch Idiot. 737: het weghebben, het verstaan, begrijpen; gelooven (van leugens). Vgl. ook veel van iemand of iets weghebben, veel op iemand of iets gelijken; dat als een versterking van het begrip ‘hebben’ beschouwd wordt; hd. etwas weg haben, iets goed verstaan, onder de knie hebben; etwas weg bekommen haben, schade geleden hebben; zich eene verkoudheid op den hals gehaald hebben; sie hat etwas weg, zij is verliefd. |
|