2531. Stille waters hebben diepe gronden,
d.w.z. ‘in (of achter) lieden, die zich weinig uitlaten, zit (steekt) dikwijls meer dan men naar den uiterlijken schijn vermoeden zou. Vaak gebezigd met betrekking tot of in toepassing op min gunstige eigenschappen (arglistigheid, dubbelhartigheid, valschheid en derg.)’; Ndl. Wdb. V. 934. Dit spreekwoord komt, zooals Wander IV, 1813-1814 aantoont, in zeer vele Europeesche talen voor. Voor het Latijn vgl. Cato, Dist. 4, 31: quod flumen placidum est, forsan latet altius unda of altissima quaeque flumina minimo sono labuntur; non credas undam placidam non esse profundam (Werner, 56); gri. σιγηροῦ ποταμοῦ τὰ Βάθη γύρευε (Krumbacher, 71); σιγηρὸς ποταμὸς κατὰ γῆν Βαθύς. Voor onze taal zie Dist. Cat. bl. 49:
Die ghene die zwighen ende lettel spreken,
Si conen vele quader treken;
Men seit: die vloet, die stille staet,
Soe es dieper dan die harde gaet.
Campen, 107: Stille wateren hebben diepe gronden; Spieghel, 279; Vondel, Jos. in Egypte, vs. 1260; Cats I, 458; 459:
Ick heb het met 'er daet bevonden,
In stille waters diepe gronden.
Van Moerk. 80; Winschooten, 347: Stille waaters hebben diepe gronden, het welk oneigendlijk beteekend, luiden die stilzwijgen, die weeten meer, als die geen die veel praats hebben: en in quaader sin: sij sien of sij geen vijf tellen konden, en sij hebbender wel tien in de mouw: sij hebbense (seggen sommige) agter haar ooren; De Brune, Bank. I, 108; 152; Starter, 420; Mergh 55; Paffenr. 95; Plaiz. Kyv. 26. Zie verder Tuinman I, 150; C. Wildsch. III, 39; Adagia, 2: alle stille waterkens hebben diepe gronden, simplex appatet, simplicitate caret; Halma, 768; Adagia, 59: stille waterkens hebben diepe grondekens; Sewel 940: Stille waters hebben diepe gronden, standing waters have muddy bottoms or are dangerous; silent men are thinking men, and not easily sonded or pumped; Harrebomée I, 261; Nederland, Aug. 1914, p. 462: En thuis zei hij geen woord meer dan noodig was: Stille wateren hebben diepe gronden; afrik. stille waters diepe grond, onder draai die duiwel rond; Eckart, 555; De Bo, 1372; Joos 147: stille waters hebben diepe gronden; hoe stiller water hoe dieper boôm; Antw. Idiot. 1420; Waasch Idiot. 630 b; 732 a: stille waterkens hebben diepe gronden; Ten Doornk. Koolm. III, 521; fri. stille wetters habbe djippe grounen; fr. il n'y a pire eau que celle qui dort; hd. stille Wasser sind tief; stille Wasser tiefe gründe; eng. still waters run deep.