Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2471. Voorland.Onder voorland moet men in eig. zin verstaan ‘eene in zee uitstekende punt lands of den hoek, waarop een vaartuig aanhoudt. Vandaar, dat men van het eene of andere zegt dat het iemands voorland is, wanneer hij op zoo iets, uithoofde van zijne omstandigheden rekenen moet, of het er naar maakt, dat hij er toe zal vervallen of komen’; Van Eijk I, 148. In dezen zin komt voorland, eng. foreland, reeds zeer vroeg voor; in het mnd. kent men tenminste vorlant, vorspringendes land, vorgebirge Kiliaen vermeldt het alleen in de bet. van schoor, aangeslibd land, maar in de middeleeuwen wordt het in den eig. zoowel als in den overdr. zin aangetroffen; zie o.a. Wfri. Stadr. II, 262, 126; Hans. Recess. 3, 335: Hi gheraecte te comen voor een voorland, dat men heet de schilt in Engheland; S. Bern. Serm. 1, 103 a: Als wij aensien alle de quaden die wij in deser ellendicheit liden ende oock mede al screyende begheren te comen tot onsen voerlande, daer wy noch zeer veer van zijn; R. Visscher, Sinnep. bl. 39. Voor de 17de eeuw vgl. Pers, 443 b: Moorden sal ons voorland sijn, sonder dat men op ouder of gheslacht sal lettenGa naar voetnoot1); Coster, 502 vs. 152: Soo wordt de galch u voorlandt; Huygens, Hofwijck, vs. 1901: Daar Trouwen 't voorland was, en teelens lust met reden, daar viel ick vies en kies; De Brune, Bank. I, 11; Brederoo II, 293, 1538: Mijn voorlandt is de doot. Zie verder Halma, 745: Als hij zoo voortgaat zal de galg nog zijn voorland zijn; Sewel, 911: Voorland, uithoek, a fore-land, promontory; zo gy zo voortgaat zal Oost-Indiën uw voorland zyn; Tuinman I, 32; II, 133; Harreb. I, 20 b; II, 8 a; Mgdh. 220; oostfri.: forland, ziel, bestimming, schicksal, loos; zie Ten Doornk. Koolm. I, 541 b, die forland verklaart als ‘land was vor etwas oder einem liegt, land was man als das vor einem liegende zu erreichen sucht’; hd. vorland; fri. it tichthús is dyn foarlân. |
|