2292. Met de (of een) stille trom vertrekken (of aftrekken),
d.w.z. stil, ongemerkt vertrekken, zich verwijderen; eene uitdrukking, die ontleend is aan het krijgswezen, en eig. gezegd wordt van soldaten, die zonder de trom te roeren stilletjes aftrekken. Vgl. Vondel, Gijsbr. v. Aemstel, vs. 281: Men brack al heimlijck op en zonder eenigh teken van horen en trompet, of hut in brant te steecken; Brederoo, I, 42, 937: Hoort, helden van mijn bloedt, treckt sonder trommel-slagh met opgherolde vanen in aller stilten heen. In de 17de eeuw in overdr. zin aangetroffen bij Brederoo, Sp. Brab. vs. 1179:
Wat komter vrydaechs een gerit ter poort indringen,
Van revelduytsche en van vreemde hommelinghen,
Al ghesonde Wijven, met besieckte doecken om,
By hiele vaendels vol, doch met een stille Trom.
Zie verder Hooft, Ned. Hist. 9; 176; Vondel, Pascha, vs. 1487: Bellon die listich ons met een stille trom bekruypt, wanneer wy slapen; Op den Optoght der Schutteryen t' Amsterdam, vs. 48: Met eene stille trom afdruipen; Pers, 160 a; 530 b; V. Avant. I, 151; Kale Utr. Edelman II, 75; Middelb. Avant. 123; Tuinman I, 335; Focquenb. Typhon, 3de sangh 425: Terwyl sy sonder Fluyt, of Trom gelijck als halve Nickers vlooden; Halma, 651: Met een e stille Trom opbreeken of verhuizen, décamper à la sourdine, déloger sans trompette; fr. déloger sans tambour ni trompette; vroeger déménager à la sonnette de bois; Esopet, Pallasch, 8: Met een stille trom opkramen; Harreb. II, 345; Nkr. II, 13 Sept. p. 2: Ik dacht dat dat comité zich zelf al lang met stillen trom begraven had; Nkr. VIII, 23 Mei p. 3; Onze Eeuw, XIV, 1323; Joos, 109: met het stil trommeken vertrekken; hd. Ohne Sang und Klang abgehen.