2264. Op het tipje staan,
d.w.z. op het punt staan; tip = punt, stip. In de 17de eeuw bij Hooft, Ged. I, 197: Vaeck haer lipje rondt op het tipje stondt om t' wtren haere smart; Verm. Avant. I, 44; Van der Venne, Zinneb. 41: Als hy leyt op tip van sterven; Pers, 4 a; 288 b: Op 't tipken zijns levens; 215 b: Op het tipken des doods staende; 464 a; 647 b: In 't tipken des doodts; 674 b: Soldaten, die op tip van muyten waren. In de 18de eeuw bij Halma, 639: Op het tipje, op 't uiterste, au bout, au point, sur le point; hij staat op 't tipje van zijn vertrek, il est sur le point de partir; Sewel, 782. Zie ook Boekenoogen, 1061: de bruid op 'et tippie (die op het punt staat de bruid te worden); vgl. no. 1638.