Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2193. Van streek zijn (of raken),d.w.z. in de war zijn, de kluts kwijt zijn; ook in zenuwachtigen toestand verkeeren, de tramontane kwijt zijn; zich van streek maken, zich in de war maken, zich zenuwachtig maken (o.a. Boefje, 115; Mgdh. 230). Onder een streek, eene afleiding van strijken, gaan, verstaat men een windstreek, het 32ste deel van de windroos, de kompasroos, een kaartenblad, waarop de 32 windstreken getrokken zijn vandaar; dat streek de bet. aanneemt van richting, koersGa naar voetnoot1). Vgl. mnl. eens streecs, in ééne richting, rechtdoor; ndl. rechtstreeks, mlat. linea recta; hd. in einem Strich, eig. zonder oponthoud, in één gang, mnl. eensganx; De Brune, Bank. I, 303: Een rechtschapen Amptenaer moet een rechte kours of streke houden, zonder eenighsints te wraken of te wijcken; en de uitdr. streek houden, d.i. een bepaalden, vasten weg volgen, koers houdenGa naar voetnoot2), die we aantreffen bij Spieghel, Hertsp. II, vs. 36; Hooft, Brieven, 445; Vondel, Leeuwendalers, 395; 694; Sofompaneas, 76; Halma, 619: Streek houden, koers houden, den regten weg houden, tenir la route; in het Waasch Idiot. 298: geen streek houden, dwalen, suffenGa naar voetnoot3). Raakt men de richting, de streek, kwijt, doordat het kompas òf verdraaid of van de pen is, dan is men uit of buiten zijn streek (lett. in Vondel, Virg. I, 182; 228; II, 99), van streek, uit den koers; bij overdracht in de war. Vgl. V. Moerk. 457: 't Compas is van de pen, ik ben | |
[pagina 326]
| |
al van de streek; Huygens VII, 307: Hoe raeck ik van mijn' streken, waer heeft mij 't schip vervoert?; Sewel, 764: Hy is geweldig van zyn streek, he is much out of countenance; Afrik. hy is van stryk. Synoniem was uit zijn compas zijn, dat we aantreffen bij De Brune, Bank. II, 362. Hierbij behoort ook de uitdr. iemand op streek helpen, aan den gang helpen; op streek zijn, d.i. aan den gang zijn, in orde zijn; vgl. Sewel, 764: Hy is nog niet op zyn streek, he is not yet in, he is not yet a going; Van Eijk I, 132: van zijn streek zijn, ongesteld zijn; weer op zijn streek zijn, hersteld zijn; Draaijer, 29 a: op strek, in orde, op orde, blijGa naar voetnoot1); Schuermans, 689 a: op streek zijn, in gunstige stemming zijn; van zijne streek (af) zijn, in geen gunstige stemming zijn; Waasch Idiot. 636 b: van zijn streek of niet op zijn streek zijn, niet wel te pas zijn, door iets of iemand gehinderd zijn; Transv. op koers zijn (Onze Volkstaal III, 139); Afrik. hy kom nou weer op stryk; fri. immen fen 'e streek bringe, in de war brengen; fen 'e streek wêze, ongesteld zijn; wer op streek komme, herstellen; naast op 'e set komme, - wêze, op streek komen, er slag van krijgen (vgl. mnl. setten, zich begeven; ndl. iemand nazetten); Wander, IV, 909: er hält den rechten Strich, den rechten weg (vgl. fri. hy haldt goed streek, leeft geregeld); er ist von seinem Strich, vom Kranken; er ist wieder auf seinen Strich gekommen, seine Gesundheid ist wiederhergestellt. |
|