2152. Te stade komen,
d.w.z. te pas komen, helpen; hd. zustatten kommen; eng. to do stead (zeldzaam); to stand in stead; fri. to stea komme. Het znw. stade, ohd. stata, bet. eig. geschikte tijd of plaats, gelegenheid, hulp; vandaar het mnl. te stade staen, in stade staen, in of te staden comen (zie Mnl. Wdb. VII, 1849); Kil.: Te staade komen, venire auxilio, auxilio esse, opportune et commode venire; Pers, 463 b; De Jager, Lat. Versch. 251: te gestade komen; Sewel, 749: Te stade komen, to stand in stead; enz.