2134. Haastige spoed is zelden goed,
in Zuid-Nederland haast en spoed is zelden goed, d.w.z. door te groote haast mist men dikwijls zijn doel; lat. qui nimium properat, serius absolvit; mlat. qui festinavit non hunc deus juvabit. Zie voor de middeleeuwen Lanc. III, 1191: Quade haeste es dicken onspoet; Mloop I, 1253: Haesticheyt brenct alle weghe onspoet; Limb. X, 770:
Die hem te sere haesten doet,
Dat hi dicke quetst sinen voet
Ende achter moet bliven sinen wille.
Servilius, 95: grooten spoet is selden goet of grooten spoet was noyt goet; 270*: grooten spoet was selden goet; Prov. Comm. 372: grote haest es dicwile onspoet, qui nimis accelerant obstacula talibus obstant. Vgl. verder Spieghel, 274: haast en is gheen spoed; 294: grote spoed zelden goed; Cats I, 464: haestige spoet is selden goet; Sart. II, 1, 73: Festina lente. Seylt sacht. Te grooten spoet, is selden goet. Eerst wel versint, dan kloeckelijck begint; Brederoo I, 58, vs. 1485: Sacht, sacht ghy domme Maaght, de spoedt die voordert selden; Vondel, Adonias, 230: Hy struickelt menighmael die haestigh voort wil vaeren; V.d. Venne, Voor-Beduydsel, 8: Haest hinckt haest; bl. 14: Te rassen spoet doet selden goet; Sewel, 741: Groote spoed is zelden goed; Harreb. II, 291 a; Afrik. hoe meer haas, hoe minder spoed; Joos, 178: haast en spoed is zelden goed (tenzij men 't vlooien vangen doet); Wander I, 776; fr. qui se hâte trop, se fourvoie (ou reste en chemin); hd. Eile mit Weile; Eileviel kommt zu spät ans Ziel; eng. (the) more haste (the) less speed.