Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2047. Iemand onder de (of het) sim hebben,d.w.z. iemand onder den duim, in zijne macht hebben (Boekenoogen, 925). Sedert de 17de eeuw is de uitdr. onder sim hebben bekend, blijkens Kluchtspel III, 262; zie verder Tuinman I, 328; Sewel, 718: Iemand onder sim houden (in bedwang houden), to keep one in aw; Halma, 810: Iemand onder 't zim houden, tenir quelqu'un dans la crainte ou dans le respect; Harreb. II, 266: Hij heeft hem onder de sim. Onder een ‘sim’, gron. sem, verstaat men het in het water hangend gedeelte van een hengelsnoer, ook achtersim of ondersim geheeten, maar in het Zaansch, Friesch en Oostfri.Ga naar voetnoot2) heeft het ook de bet. van band, koord of touw, waarmede een vischnet of een vogelnet is omboord, in welken zin het in de 17de eeuw voorkomt bij Westerbaen I (Ockenb.), 159 waar hij, sprekende over het vinkenvangen met een slagnet, zegt: ‘wat de simmen raeckt, laet vleugelen en koppen’. Thans is nog bekend ‘simplankje, eene klos, waarom garen wordt gewonden tot het breien van netten’, uit welke gegevens wellicht mag worden besloten, dat men onder het sim moet verklaren als ‘onder het net’, dus: gevangen, een vermoeden, dat steun vindt in het gron. iemand onder slag hebben, onder den duim hebben, gehoorzaamheid van hem kunnen vorderen (Molema, 379 b), waarin ‘slag’ natuurlijk slagnet beteekent. Dat de uitdr. aan het visschen zou ontleend zijn, komt me zeer onwaarschijnlijk voor. In Zuid-Nederland onbekend; fri. immen onder 't sim hâlde, krije, bringe; op Goeree en Overflakkee: iemand onder den benzel (bindsel, bindzeel) houdenGa naar voetnoot3). |
|