Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2015. Schoonschip maken,d.w.z. in letterlijken zin het schip schoon maken (zie B.B. 49; 55; 68; 197, enz.Ga naar voetnoot3); fig. opruimen, opruiming houden (van personen of zaken); een toestand zuiveren; zijn schulden afbetalen; uitverkoop houden; vgl. Harreb. II, 250; Kmz. 158: Met alles te zeggen maak je schoon schip, met te verzwijgen blijf je gevallen vrouw; O.K. 170: Ze is waarachtig weer aan 't schoonschip maken tusschen de stamboomen; Het Volk, 6 April 1914, p. 8 k. 1: Aan het hoofd der bedrijven een sterke en aktieve wethouder staat, die zoo noodig schoon schip maken kan; Nw. Amsterdammer, 17 April 1915, p. 2 k. 2: Zulk eene partij moet juist die gebeurtenis als gelegenheid aangrijpen om schoon schip te maken met schrobbeering van de schneidigen; Handelsblad, 3 Maart 1914, p. 5 k. 1 (avondbl.): En nu er schoon schip gemaakt werd zou tegelijkertijd eens opruiming gehouden worden in de verouderde bepalingen; 21 Sept. 1914 (avondbl.), p. 7 k. 4: Men (Het N. Tooneel) wil een fusie niet den troep van Verkade; voor dien tijd moet schoon schip worden gemaakt (schulden betaald) en dat nog wel ten koste van de artisten; Sjof. 252: Ze betaalde dan wel weer, as ze geld in d'r handen kreeg, maar schoon schip make, dat ging nooit; Ndl. Wdb. XIV, 700; fri. skjinskip meitsje. |
|