2009. De stoute schoenen aantrekken,
d.w.z. na aarzeling wagen, zich verstouten. Vgl. Haagsche Reize, 60: De begeerte om zoo eenen schoonen stuiver te verdienen deed haer de stoute schoenen aantrekken; Van Effen, Spect. VII, 58: Daerom heb ik men stoute schoenen angetrokken, om je ook een consolaesie af te vergen; V. Janus, 324; Harrebomée II, 254; Kalv. II, 96; Sjof. 191; Afrik. hy het die stoute skoene aangetrek; Van Eijk I, nal. 78, waar vergeleken wordt de vroegere uitdr. hij heeft de hondsschoenen aangetrokken, d.i. hij gedraagt zich onbeschaamd, heeft zijne schaamschoenen uitgetrokken (vgl. Mnl. Wdb. VII, 227); Sart. I, 9, 15; Frontem perfricare, sijn onbeschaemde hantschoenen aentrecken. In het fri.: de dryste skoen oantsjên, de mâlle skoen oantsjên, de leelijke schoenen aantrekken, zijn kwade luim botvieren (W. Dijkstra, 398); vgl. ook Waasch Idiot. 397 a: zijn lichte schoenen aantrekken, spoeden; mnl. sijn gecke sporen spannen, een dwazen streek uithalen, tegengesteld van enen wisen rock antien (zie Mloop I, 899), wat te vergelijken is met het fri. it mâl jak oantsjen, een booze bui krijgen.