1979. Een scheeve of rare schaats rijden,
d.w.z. vreemd, zonderling, onbehoorlijk handelen. Vgl. Harreb. II, 240: Hij rijdt een rare schaats; Kippeveer I, 135: Maar hij moet geen baas spelen en vooral nu niet; want Landek rijdt een scheve schaats. Waarmee? vroeg Kippeveer verwonderd. Omdat hij lijnrecht en opzettelijk tegen de Schrift handelt en geesten oproept; Handelsblad, 1 October, 1915 (avondbl.), p. 2 k. 4: Immers, 's Heeren Mees verwijt dat ik to wait on en to wait for niet genoeg uit elkaar hield, moge juist zijn - bij zijn opmerking over ‘iemand gaan ontmoeten’, slaat hij reeds een heel vreemde schaats (= doet hij zeer zonderling, vergist hij zich leelijk). Een leelijke schaats rijden, er bekaaid afkomen, een leelijke pijp rooken; een schuine schaats rijden, een weinig zedelijk leven leiden.