Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1892. Op de proppen komen,d.w.z. te voorschijn komen; op de lappen komen; in het fri. op 'e proppen komme, weer op de been komen, herstellen; met iets of iemand voor den dag komen; in het gesprek te pas gebracht worden; Molema, 337 b: Op de proppen komen, wordt van eene gunstige wending in finantieele omstandigheden gezegd; ook na eene ongesteldheid weder op de been komen, de vouten weer onder 't lief kriegen (Molema, 556); met iets op de proppen komen, er mee voor den dag komen, de zaak blootleggen. In de 18de eeuw treffen we deze uitdr. aan in de Brieven van Abr. Bl. I, 193: Daar komt drift op de proppen, en die moet de plaats opgeeven aan styfkoppigheid; W. Leevend I, 193: Toen wy zouden thee drinken, kwam Oom op de proppen; C. Wildsch. V, 304: Dan moeten zo alle krachten op de proppen; Brieven v. B. Wolff, 186; Janus, 7: Het plan van eene gewapende Neutraliteit begint hier weêr op de proppen te komen; V. Janus III, 232: zich op de proppen vertoonen; in Sara Burgerhart, 118 lezen we: Als jy brave lui op de proppen helpt, dan doe je als een hupsch Christen mensch betaamt. Zie verder Het Volk, 22 Oct. 1913. p. 5 k. 4; 2 Febr. 1914, p. 7 k. 4; 4 Febr. p. 6 k. 2; 11 Juni 1914, p. 5 k. 1; Nkr. II, 7 Juni p. 6; III, 7 Febr. p. 2; 16 Mei, p. 2; IV, 15 Mei, p. 2; VII, 13 Dec., p. 2; Prikk. V, 26; Dievenp. 16; Handelsbl. 12 Juni 1913 (avondbl.), p. 9 k. 5; Nest, 34; Afrik. op die proppe kom. Het znw. ‘prop’ moet hier worden opgevat in de bet. van stut, steun, been. Kiliaen vertaalt proppe door pedamen, fulcimentum, fulcum, en in het eng. bet. a prop thans nog een stut, steun; to prop, stutten. De uitdr. is dus te vergelijken met het gron. op de kloeten (op de been; eig. op de stokken (mnl. cloeteGa naar voetnoot1), zie Molema, 206 a); op de kneppels komen (Noord en Zuid, X, 93); 18de eeuw: op de bouten (= beenen) komen (Sewel); op de staken kommen, van zijn stoel opstaan (Dr. Bl. III, 46); vgl. ook hoog op zijn latten staan (Jord. 19); het Zuidnederl. op zijne stokken (stekken) zijn, weêr te been, gezond zijn (Schuermans, 683 a; Bijv. 320 b en Tuerlinckx, 512). In Deventer: van de kegels vallen; iemand van de kegels smijten (Draaijer, 19 a); eng. on one's pins, op de beenen, gezond en wel: in 't fr. spreekt men van quille, pincettes, flûtes, canne, baguette, arcadesGa naar voetnoot2). Vgl. no. 1338. |
|