Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1795. Pekelzonde,d.w.z. verouderde zonde; kleine zonde. Volgens Winschooten, 160 zijn pekelzonden, die kleine vergrijpen, welke ‘lang te vooren begaan sijn, en in de peekei als bewaard werden om gestraft te werden’. Zie verder V. Moerk. 330; vgl. het 17de-eeuwsche, thans nog dial. pekelhoer, oude hoerGa naar voetnoot2); Halma, 501: Pekelzonde, z.v. een oud quaad, un vieux péché; Sewel, 634: Pekelzonden, old sins. Thans verstaat men er onder kleine zonden (die men ‘opzout’, als minder het gemoed bezwarend?); zie Tuinman I, 354, die pekel(zonde) voor eene verkorting houdt van pikkedil (fr. une peccadille; eng. a peccadillo); Het Volk, 31 Jan. 1914, p. 5 k. 1: Tot straf voor zijn pekelzonden heeft datzelfde noodlot hem nu geplaatst in een gezelschap van jonkers; Nkr. III, 25 Dec. p. 6: Daar is veel zonde, maar daar is zoo'n boel pekelzonde bij, die je nou niet zoo heel ernstig nemen moet; Ndl. Wdb. XII, 993. |
|