1793. In de peiling (of in peil) hebben (of krijgen),
d.w.z. in de gaten hebben of krijgen, zien, bemerken, bevroeden. Vooral bij W. Buning; vgl. B.B. 01: Ik had het wel in de peiling, als dat hij van binnen kapot was; Menschen zooals er meer zijn, bl. 110: En als die rooie kajuitsjongen van me, als die achteruit moest naar de kajuit, en Stuur kreeg het in de peiling, dan riep hij hem eerst bij zich; bl. 134: Dat was eerst een heele beweging en drukte, om iedereen op zijn plaats te krijgen, want dat had ik wel in de peiling, ieder had zijn eigen plaats; bl. 139: Ze kregen de koningin in de peiling. Voor de verklaring zie no. 1792 en vgl. Ndl. Wdb. XII, 953.