Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1790. Pech hebben,d.w.z. ongelukkig zijn in zijn onderneming; eene studentenuitdrukkingGa naar voetnoot1), die ontleend is aan het hd. Pech haben, ‘seit dem Ende des 18 Jahrhs in der Studentensprache allgemein üblich, vorher unbekannt’. Vgl. Nw. School, V, 80: Met hun telegram aan de Koningin hebben ze pech gehad; Nw. Amsterdammer, 23 Jan. 1915, p. 4 k. 4: Al zou Máta Hári's optreden, zooals dat is geweest, waarschijnlijk geen succes hebben kunnen beleven, toch heeft ze ook wel een beetje ‘pech’ gehad; Handelsblad, 31 Jan. 1915 (ochtendbl.), p. 2 k. 1: 't Is daarom dat ik weer tot de auto mijn toevlucht moet nemen. Doch zoo nu en dan heb ik daarmee ook wel eens pech, en moet dan te voet verder. Ook is in 't hd. bekend im Pech stecken; Pech kaufen; es geht mir pechös en Pechvogel (eigentl. Vogel der am Vogelpech kleben bleibt und gefangen wird?Ga naar voetnoot2). Dit laatste znw. is ook in het Ndl. bekendGa naar voetnoot3). |
|