1690. Iemand de oogen uitsteken,
d.w.z. door pralerij iemand in de oogen blinken en daardoor afgunst verwekken; een hartstocht bij hem opwekken. In Zuid-Nederland wordt dit gezegd met betrekking tot hebzucht, eer en aanzien (Joos, 114); in Noord-Nederland met betrekking tot afgunst. Vroeger veelal in toepassing op rechters: door omkooping blind maken voor de waarheid, omkoopen (nog in Zuid-Nederland; vgl. Waasch Idiot. 478); zie Marial. I, 53; Kil.: Wt-steken de ooghen met giften, muneribus corrumpere, capere muneribus; Idinau, 242; Poirters, Mask. 235; Brederoo II, 1400: Goot henen op de Mert, koopt vlees, broot en fruyt, so steken wy de rijckeliens en de Duyvel het oogh eens uyt; Winschooten, 173 en 288: Iemand de oogen uitsteken, hetwelk ook oneigendlijk beteekend iemand omkoopen, en de handen salven, op dat hij soude sijn siende blind, en hoorende doof (vgl. hd. einem die Augen ausstechen); Tuinman I, 70;