Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1550. Moord en brand schreeuwen (of roepen),d.w.z. luid schreeuwen, erg te keer gaan; zich hevig beklagen (over een onrecht, enz.). Eertijds had deze uitdr. de beteekenis van dreigen met moord en brandstichtingGa naar voetnoot1), nagenoeg hetzelfde als het vroegere ten brande en ten zwaarde dreigen, - eischen, opeischen onder bedreiging met moord en brandstichting. Vgl. Vondel, Gijsbr. v. Aemst. vs. 184: Wat heeft men gift en gal gebraeckt en brant en moort
Getiert en 't gansche jaer gescholden en gekreeten.
Zie verder Vondel's Maeghden, vs. 1690; het Ndl. Wdb. III, 1033; IX, 1107; Joos, 61; Antw. Idiot. 1093; 1906; Waasch Idiot. 444 b; en vgl. Halma, 360: Moord en brand roepen, crier au meurtre et au feu; zy schreeuwde moord en brand, elle crioit comme si on eût voulu l'égorger. In het Friesch: hy skreaut moart en brân; in Gron. moard over hoalstok schreeuwen (Moiema, 270 a); Villiers, 82; in Zuid-Nederland en in Limb. kent men in denzelfden zin: pen en inkt roepen, wat volgens het Waasch Idiot. 514 en Ndl. Wdb. VI, 1747 gezegd wordt van jankende honden, doch eigenlijk van een marskramer, die deze artikelen luide vent (zie Volkskunde XXIII, 165); hd. Mord und Brand schreien; eng. to cry murder. |
|