Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1485. Het masker (of de mom) afwerpen,Ga naar eind1485d.w.z. zich plotseling van zijne vermomming ontdoen; ophouden met veinzen, zijne ware gezindheid of zijne ware bedoelingen laten blijken (Ndl. Wdb. I, 1859; IX, 281); iemand het masker afrukken, aflichten, aftrekken (17de eeuw), zijne veinzerij ten toon stellen, aan de kaak | |
[pagina 16]
| |
stellen, hem ontmaskeren; lat. personam capiti detrahere alicujus (Otto, 274); ook iemand de grijns afrukken, aflichten (Sewel, 302); de huif (hoofddeksel, kap) aflichten; zie Ndl. Wdb. V, 727; Mnl. Wdb. III, 773 en De Cock1, 154. Vgl. fr. jeter, déposer le masque; ôter, arracher la masque à qqn; démasquer qqn; hd. einem die Maske, die Larve abreiszen, abziehen; eng. to unmask a.p.; to throw off the mask. |
|