1479. Van alle markten thuis- (of weêrgekomen) zijn.
‘Landloopers en kramers, die alle markten bywoonen, leeren allerlei loosheden en bedriegeryen, die daar op in zwang gaan. Dit past men dus toe op een doortrapt, geslepen en bedreven mensen’ (Tuinman I, 185). Bij Sartorius III, 1, 89 lezen we: Hy is van alle marckten weder gekomen, dat ter vertaling dient van duodecim artium est. Zoo ook R. Visscher, Brabb. 23; V.d. Venne, 170: Die van alle Marckten is weer gekomen, weet wat daer op den Taerlingh heeft geloopen; Gew. Weeuw. III, 57: Weet ik een gat, gy weet een spyker: gy zyt van alle Merkten weer gekomen; Van Effen, Spect. VII, 209: Halfgeleerden, die zich verbeelden, dat ze van alle markten weer gekomen zyn; zie ook X, 175: Van alle markten her gekoomen; Harreb. I, 342; Ndl. Wdb. IX, 247. Wij zeggen thans hiervoor van alle markten thuis zijn, in alles bedreven zijn, van zessen klaar zijn, ‘vierkant zyn onder zyn staand en loopend want’, tot alles kunnen gebruikt worden, dat dan zeker staat voor: ‘van alle markten thuisgekomen zijn’ of voor eene samensmelting moet gehouden worden van: ‘op alle markten thuis zijn’ en ‘van alle markten weergekomen zijn’. In Z.-Braband en Antwerpen gebruikt men nu nog in dezen zin van alle markten weêrgekomen, of thuisgekomen zijn, d.i. doortrapt, slim zijn, van St.-Jan komen (Schuerm. 207 b), van alle kwade zaken ondervinding hebben (Schuermans, 363 b; Teirl. II, 167; Antw. Idiot. 1895; Waasch Idiot. 300 b; Joos, 108); ook van alle merkten en kermissen weergekomen zijn (Joos, 61), dat synoniem is met het Zuidndl. door alle netten gevlogen zijn of door alle waters gezwommen zijn (Antw. Idiot. 583; 1420; Schuerm. 406 a); fr. avoir bien couru les foires, savoir toutes les foires de la Champagne; eng. to be for all waters; hd. in allen Sätteln gerecht sein.
Eene geheel andere beteekenis heeft de uitdrukking van alle markten thuiskomen, nl. die van: nergens voor deugen, nooit slagen, dat oorspronkelijk gezegd is van koopwaar, die op alle markten gebracht is en nergens verkocht wordt. Vgl. Olipodrigo, 106: ‘t' Is slechte waar die van alle marten weêr komt, en nergens verkocht is’. Zoo ook in het Friesch: dy faem komt fen alle merken wer thús, gezegd van dienstboden, die overal worden weggezonden.