1461. In de maling zijn,
d.i. in de misère, de ellende zijn, eene uitdr. die in de 17de eeuw ook bekend was in den zin van in onzekerheid verkeeren (Gew. Weeuw. II, 24), waarbij men kan voegen het 18de-eeuwsche iemand in de maling houden (Van Effen, Spect. VI, 21), iemand in de onzekerheid, verwarring houden of laten, en in de maling geraken, in de war geraken. Hiernaast uit de maling zijn, uit den nood zijn (o.a. Landl. 2: Had ik maar wat, dan was 'k al zóó uit de maling; bl. 221: Als uwe ons wou helpe, dan ware we mischien meteen uit de maling); Köster Henke, 43: Ik had uit de maling kunnen zijn, ik had voor altijd binnen kunnen zijn; A. Jodenh. 28: En ik zeg u dat uwes in de maling (war) bint; fri. yn 'e maling bringe, reitsje, in de war raken. Ook in deze uitdrukkingen zal maling wel eene afl. zijn van malen in den zin van ronddraaien en de beteekenis hebben van maalstroom, draaikolk. Zie no. 1460; Ndl. Wdb. IX, 149; vgl. in den draai of in den kink komen of geraken, in moeilijkheid komen (Tuinman II, 197; Harreb. I, 151 a) en vooral het verouderde in de neer zijn, eig. in een draaistroom of draaikolk zijn, fig. in tegenspoed, in de verdrukking zijn.