Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1459. Maling hebben aan iemand (of iets),zich om iemand of iets niet bekommeren, om iemand of iets niet geven, iets niet willen doen. De uitdr. moet vergeleken worden met andere als: de pest aan iemand gezien hebben; ergens een puist aan hebben; het mier hebben aan iets; enz. Vgl. het vroegere den draai aan iets geven (of afhebben; zie no. 374 en Ndl. Wdb. III, 3189), iets niet willen doen, het verdraaien. Voor bewijsplaatsen zie Speenhoff III, 21: Voor je me zei, dat jij me graag mocht lij'en,
Had ik nog maling aan m'n scheeve nek;
Ik dacht dat toch geen mensch met mij wou vrijen,
Want mooie meisjes zijn 't meest in trek.
Speenhoff, VI, 57: Gemeenteraadslid is een baantje, waar menigeen maling aan heeft; Jong. 200; Boefje, 50; Falkl. VI, 35; Lvl. 298; Jord. 192; Nkr. VII, 1 Febr. p. 2; 9 Juli p. 4; VIII, 9 Mei p. 2; Opprel, 71; Köster Henke, 43; enz. Hiernaast de zegsw. nou ook 'n maling!, mij een zorg (Slop, 212), mij een mik (Ppl. 25), syn. van dial. (Monnikendam) mij'n makkes, eig. slag, klap, last, onheil, wat er op wijst, dat we bij maling ook kunnen uitgaan van de bet. slag.Ga naar voetnoot1) |
|