Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1457. Mager als brood,ook wel broodmagerGa naar voetnoot2), d.i. ‘zeer mager (d.i. niet vet, schraal, evenals ongeboterd brood, met woordspeling tusschen de twee bett. van mager)’; zie Ndl. Wdb. III, 1540; 1570; IX, 92 en vgl. kiplekker naast zoo lekker als kip, met woordsp. tusschen de twee bett. van lekker (no. 1152); ook wel zoo mager als een hout of houtmager (bij Winschooten, 8; Davids 87; syn. zoo vet als een Spaansch anker), mager als een klaphout (Gunnink, 148), een prik, een lat, een roep (rups, Molema, 166 a); as te memento mori (V.d. Water, 107); Afrik. so maer soos 'n kraai; in Zuid-Nederland ook zoo mager als een graat, een spin, een specht (fr. maigre comme un pic), een haring (Tuerlinckx, 377); een luis, eenen germ (ooilam), een slijpsteen, een steksken (Schuerm. 360 b); een ooievaar, een kreeft, een hond (ook hondemager), een reiger (op zijn schenen), een sprinkhaan, enz. (Joos, 24; Antw. Idiot. 788). |
|