Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1362. Iemand de les lezen,d.w.z. iemand eene flinke berisping toedienen; mnl. enen onderwisen of enen ene lesse lesen, iemand eene vermaning of een voorschrift geven, hem iets voorschrijven; ook: iemand onder handen nemen, hem berispen. Onder les moet eig. verstaan worden de voorlezing van de wettelijke bepalingen in de kloosters of eene andere geestelijke vereeniging. Vgl. het ndl. en hd. einem den Tekst lesen, die Leviten lesen; verder einem eine Lection lesen, einem das Kapitel lesen en ndl. iemand kapittelen; mnl. enen die prime (eig. de eerste der getijden) lesen; Servilius, 209: Ick sal u uwen text lesen; De Brune, 129: Hy heeft zyn les hem wel ghezonghen. In de 17de eeuw: iemand de grammatica lezen (V. Moerk. 549 en Tuinman I, 80). In Limburg zegt men iemand de les oplezen (Welters, 101); in Friesland: immen it leksum lêze of immen it mannewaer (manuaal) opsizze (W. Dijkstra, 424 a); in Groningen: iemand de leks oplezen; in Zuid-Nederland: iemand zijnen struik (stamboom) uitleggen (Waasch Idiot. 638 a); iemand zijn eieren, zijn zaad, zijn zaligheidGa naar voetnoot4), zijn acht zaligheden geven of zeggen (Waasch Idiot. 204 a; Schuerm. 877 a; | |
[pagina 547]
| |
De Bo, 1418; 't Daghet XII, 127); iemand zijn kapittel (of evangelie) voorlezen ('t Daghet XII, 187); iemand zijne zeven hoofdzonden opzeggen (Schuerm. Bijv. 126 a; Breuls, 92); iemand de les opzeggen, opspellen (Schuerm. Bijv. 223 b; Antw. Idiot. 756) of opleggen; iemand de les spellen (Joos, 73; Teirl. II, 208; Antw. Idiot. 756); iemand den boel opschuppen (Schuerm. 64 a). In Twente: eenen de getiden opzeggen of veurlèzen. Zie no. 1081; Ndl. Wdb. VIII, 1614; Villiers, 72; fr. faire la leçon à qqn; eng. to lecture a p.; to read some one a lecture. |
|