Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 490]
| |
een kool aandraaien); Villiers, 65; Harreb. I, 433; Köster Henke, 35; Nkr. III, 6 Juni p. 6; IV, 25 Dec. p. 3; VIII, 7 Maart p. 6; Het Volk, 18 April 1914, p. 5 k. 2. Vroeger zeide men hiervoor ook iemand een vijg koken; (fr. servir à qqn un plat de figues d'Espagne); in de middeleeuwen en 16de eeuw: enen een water warmen (Rein. II, 2915); enen bier bruwen, mede blanden, scenken (Tijdschr. XII, 240); Δ“nen ene sausse brouwen; eenen dat voetwater warmen; iemand een brouwet koken; 't cruymken bakken (Roode Roos, 169); 17de eeuw: iemand een worst braden (V. Moerk. 81); iemand een koek bakken (Tuinman II, 32); een papje koken of boteren (V. Dale); fri.: der scilste in aei for drincke (daar zult ge een ei voor zuipen); immen in koekje bakke; enz. Thans wordt in Zuid-Nederland nog gebruikt: iemand een appel stoven, iemand eenen koek (of een taartje) bakken (Joos, 104) naast iemand een koolken stoven. Hij die dit doet wordt hier en daar een koolkakker genoemd (zie Molema, 218 b; Boekenoogen, 491; bij Spaan, 105: koolbakkerij. Vgl. ook het hd. einem ein (schlimmes) Bad anrichten, eine Suppe einbrocken; fr. poser une marmite à qqn. Zie no. 141. |
|