971. Hout snijden,
d.w.z. deugdelijk zijn, iets beteekenen, helpen, in de uitdrukking: dat (bijv. eene redeneering, een argument) snijdt geen hout, dat helpt weinig of niets, dat doet weinig af. Oorspr. van een zaag gezegd, die pakt, klemt (vgl. hd. es zieht nicht), zooals men mag opmaken uit eene spreekwijze, opgeteekend bij Campen, 121: tIs een saeghe, die ghien holdt en snidt; Sartorius II, 9, 40: Blaeuwe reden; eene saegh die niet snijdt, de causa rationeve frivola, quaeque minimo negotio queat refelli; Harreb. I, 335.