724. Te grabbel gooien,
d.w.z. weggooien, wegsmijten om het te laten opgrabbelen, te groffelinge smiten (Leopold, I, 10); figuurlijk op kwistige wijze met iets leven. Zoo zegt men zijn geld te grabbel gooien, zijne eer, zijn goeden naam, zijn fatsoen te grabbel gooien, er mede leven als met waardeloos goed, zichzelf niet ontzien; fri. yens eare to grabbel smite. Vgl. het nnd. in de grabbel, de grabbelbus smîten, en het nhd. in die rapuse werfen; ook in het nnd. in de gribbelgrabbel smîten, dat ook vroeger bij ons bekend was (o.a. Poirters, Mask. 205), evenals in de gribbel, griel gooien; zie het Ndl. Wdb. V, 685; Frequ. I, 153-155; Molema 134 a; De Cock en Teirlinck, Kinderspel en Kinderlust III, 53.