692. Gezien zijn,
d.w.z. geacht zijn, in aanzien zijn, in tel zijn, de eigenschap van hem, dien men gaarne ziet; vgl. het mnl. gehoort, hij naar wien men gaarne luistert, wiens stem men graag hoort, geacht, gezien, en het 17de-eeuwsche ongezien, niet geacht, niet reçu zijn (Falkl. VII, 159). In het mnl. komt gesien in dezen zin voor; zie Mnl. Wdb. II, 1645; Ndl. Wdb. IV, 2216; vgl. ook het fr. être bien vu; être en vue; hd. gern gesehen sein, angesehen. In studententaal getapt zijn (eig. van drank, die veel getapt wordt, omdat hij lekker is; zie o.a. Zandstr. 44; De Arbeid, 13 Dec. 1913, p. 2 k. 3: Getapt als een rotte kool bij een groente-vrouw; Het Volk, 9 Jan. 1915, p. 6 k. 4: Hij was daar dan ook gezien als de rotte appel bij de groenvrouw (Harreb. I, 260 a; I, XXXVIII b: (als de geit bij eene groenvrouw).