588. Van iemands gading zijn,
d.w.z. naar iemands zin zijn, iets kunnen gebruiken. Het znw. gading is gevormd van het nog niet geheel verouderde werkw. gaden, dat de beteekenis heeft van overeenstemmen met iemands neigingen, behagen, genoegen, lust, zin. Vroeger zeide men ook in dezen zin van iemands gewei (eig. voedsel, aas) zijn. Zie het Ndl. Wdb. IV, 132 en 2030; Schuermans, 135 a: Mnl. Wdb. II, 871; Plantijn: Gaeyinge hebben ergens in, avoir affection ou plaisir de quelque chose; Tuinman I, 210; V. Janus, 3, 15; Halma, 147: Hij heeft gading of zin in dat stuk, il a envie de ce tableau; fri. yens gading fine, zijne gading vinden. Niet onbekend is ook de uitdr. gading naar iets maken in de bet. zin in iets hebben, ergens naar dingen; fri. gading oan dit of dat meitsje.