Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend564. Fiasco lijden (of maken),d.w.z. geen succes hebben. In het Italiaansch bestaat de uitdrukking appiccare il fiasco ad alcuno, iemand een smet aanwrijven, vooral door een lasterschrift hem zijn crediet en goeden naam ontnemen. De oorsprong dezer uitdrukking moet worden gezocht in de middeleeuwsche straf van twistzieke vrouwen een steen in den vorm van een flesch om te hangen, dien zij eenige uren moest dragenGa naar voetnoot2). Hieraan kon fiasco de beteekenis schande ontleenen en de uitdrukking ontstaan far fiasco (fr. faire fiasco; hd. Fiasko machen; eng. to make a fiasco) in den zin van zich schande berokkenen, met schande van iets afkomen, mislukken. Vgl. ook de verouderde fr. uitdr. faire une bouteille, een bok schieten? |
|