481. Zijn leven hangt aan een zijden draadje,
d.w.z. zijn leven verkeert in groot gevaar; hij kan elk oogenblik het leven verliezen, hij is als het ware nog door een zijden, een dun draadje aan zijn leven verbonden. Reeds de Romeinen kenden de uitdr. tenui filo pendet (Otto, 136; Journal, 131); in het Grieksch zeide men ἐκ τριχὸς κρέμαται of ᾔρτηται, het hangt aan een haar. In de middeleeuwen vindt men bij ons in den Spieghel Hist. I6, 56, 51: Gheluc hanct bi enen drade cleene; Boëth, 54 a: Gheluc des meinschen an einen cleinen brooschen zijdraet ghehanghen es; in de 16de eeuw bij Symon Andriessoon (anno 1540), 50: Aen een zijden draet hanghen, dat is dat in perycul hangt oft dat nau oft periculoos staat. Zie verder Mnl. Wdb. VI, 1052; Suringar, Erasmus, no. LVI; V. Moerk. 379; Huygens VII, 55; Sewel, 190; Vierlingh, 92; 214; 299: Daer hanght soo ons welvaren ende lant aen een sijden draijken; vgl. het oostfri.: 't hangd an 'n siden drâd; het Friesch: syn libben hinget oan in siden tried; Wander I, 913: es hängt an einem Faden; 914: es hängt an eim seidin faden; eng. to hang by a (thin) thread; fr. ne tenir qu'à un fil(et); voor Zuid-Nederland zie Joos, 85; De Bo, 261; Teirl. 360.