Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend296. De boog kan niet altijd gespannen zijn,Ga naar eind296d.w.z. men kan niet altijd met ingespannen arbeid bezig zijn, inspannende arbeid moet door ontspanning afgewisseld worden, anders is overspanning of verslapping het gevolg. Eene ook bij de Grieken en Romeinen voorkomende gedachte, o.a. bij Herodotus 2, 173 en Phaedrus III, 14, 10: Cito rumpes arcum, semper si tensum habueris. In de oudste spreekwoordenverzamelingen komt zij bij ons voor; zie Goedthals, 66: Als men den boge te wyt spant, so berst hi geerne, l'arc tousiours tendu, se gast; den boghe en mach niet altyts staen gespannen, daer is eene vre van etene inden dach, au travailler est deu repos (zoo ook in de Prov. Comm. 201); bij Campen, 31: Wanneer die boeghe toe hart gespannen is, soe breckt sie geern; Idinau, 8: Den boghe en magh niet altijdt ghespannen staen:
Want soo soude hy sijn kracht verliesen.
Soo moet alle dinghen met maete gaen,
Want heete wateren lichst vervriesen.
Wijs, die maetigheydt in als kan kiesen.
Ook in de litteratuur komt de zegswijze al zeer vroeg voor; o.a. bij Spieghel, 274; Anna Bijns, Nieuwe Refereinen, 2, 16: Den boghe en mach altijt niet gespannen staen. Zie verder Harrebomée I, 76 b; Vad. Mus. V, 375; Bebel no. 222; Tijdschrift XXI, 203; Coster, 172, vs. 665; Winschooten, 186; Van Moerk. 174; het Ndl. Wdb. III, 387; Wander I, 424; Büchmann, 193 en vgl. fr. l'arc, toujours tendu, se gâte; hd. der Bogen will nicht immerzu gespannt stehen; eng. a bow long bent at last waxeth weak; the string always strained snaps at last. |
|