Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend224. Iets bewimpelen,Ga naar eind224d.w.z. iets bedekken, verbloemen, bemantelen (hd. bemänteln); eig. met een wimpel (sluier; ofr. guimple; fr. guimpe) bedekken. Vgl. het mnl. bewimpelen, ommewimpelen, verwimpelen, sluieren, bedekken, omhullen, vermommen, en in fig. zin Reyn. II, 4194: ‘(Die) een loghen wil visieren (verzinnen).... ende so bewimpelen (inkleeden), daer mense hoort, met doeken die hi daer om wint, dat mense voor die waerheit mint’; Mnl. Wdb. I, 1221; Plantijn: Bewimpelen, voiler, desguiser, ou feindre, | |
[pagina 87]
| |
velare, velo contegere, vel fingere; en vgl. Vondel's Jeptha vs. 1585: ‘Eer men 't lijck verbrant, dat zy 't in pluimaluin met haere hant bewimpelen’, waar het nog in den zin van ‘bedekken’ voorkomt. Zie verder De Jager, Frequ. I, 903; Latere Versch. 189; Ndl. Wdb. II, 2423; 1131. Vandaar onbewimpeld, zonder er doekjes om te winden, onverbloemd, onverholen, zonder bewimpeling (16de eeuw). |
|